ECLI:NL:RBDHA:2022:12934
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijfsrecht en naturalisatie in het licht van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Mexicaanse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met het doel zijn privé- en familieleven in Nederland te waarborgen. De aanvraag werd echter afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat eiser met zijn huidige verblijfsvergunning voldoende mogelijkheden had om zijn privé- en familieleven uit te oefenen. Eiser voerde aan dat hij belang had bij de gevraagde verblijfsvergunning, omdat hij in de toekomst een verzoek tot naturalisatie wilde indienen en daarvoor een verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter nodig had.
De rechtbank heeft op 22 september 2022 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank overwoog dat het verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez in beginsel ter bescherming van de belangen van eisers minderjarige kind dient. Eiser had echter feitelijk de mogelijkheid om zijn recht op privé- en familieleven uit te oefenen met zijn huidige verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen inbreuk werd gemaakt op eisers recht op privé- en familieleven door de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank volgde eisers argument dat hij onredelijk lang moest wachten voor het opbouwen van verblijfsduur voor naturalisatie niet, en benadrukte dat de voorwaarden voor het verkrijgen van de nationaliteit tot de bevoegdheid van elke lidstaat behoren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.