ECLI:NL:RBDHA:2022:12931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
10120679/22-2852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en matiging van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een werknemer, aangeduid als [eiser], verzocht om schorsing of matiging van een concurrentiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap [gedaagde]. De werknemer had een nieuwe functie aangeboden gekregen bij een concurrerend bedrijf, [bedrijfsnaam], en wilde per 1 april 2023 in dienst treden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding, dat een periode van drie jaar na beëindiging van de dienstbetrekking omvatte, de werknemer onbillijk zou beperken in zijn mogelijkheden om een nieuwe baan te aanvaarden. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van de werknemer zwaarder wogen dan die van de werkgever, vooral gezien de tijdsduur van de dienstbetrekking en de aard van de nieuwe functie. De vordering tot schorsing van het concurrentiebeding werd toegewezen, met ingang van 1 april 2023, en de kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding de werknemer belemmerde om anders dan in dienst van [gedaagde] werkzaam te zijn. Daarnaast werd het boetebeding dat aan het concurrentiebeding was verbonden, eveneens geschorst. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
IFD/C
Rolnummer: 10120679/22-2852
Datum: 10 november 2022
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.L.R. Kenens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [plaats]
,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.G. Verheij.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 11 oktober 2022 met producties;
- het schriftelijke antwoord met producties.
1.2.
Op 20 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] is een in [jaartal] opgericht accountantskantoor. Ze heeft ongeveer 80 medewerkers in dienst. Blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel oefent zij een accountants- en administratieconsulentenpraktijk uit, in de ruimste zin, inclusief het deelnemen in of samenwerken met andere ondernemingen met een soortgelijk doel.
2.2.
Per 1 augustus 2011 is [eiser] voor bepaalde tijd van 6 maanden in dienst getreden [gedaagde] in de functie van Junior Assistent Accountant. Dit was de eerste baan van [eiser] na het behalen van zijn vwo-diploma. [eiser] is tevens begonnen met de opleiding Accountancy & Controlling aan de [Universiteit] .
2.3.
De arbeidsovereenkomst is vervolgens tweemaal voor bepaalde tijd verlengd en inmiddels is [eiser] sinds 1 februari 2014 voor onbepaalde tijd in dienst in de functie van (volgens artikel 1 van de arbeidsovereenkomst) Assistent-Accountant. In de betreffende arbeidsovereenkomst staat het volgende non-concurrentiebeding:

De werknemer verbindt zich om gedurende een periode van 3 jaar na het einde van de dienstbetrekking direct, noch indirect, noch voor zichzelf, noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de werkgever, noch daarbij zijn bemiddeling in welke vorm dan ook, direct of indirect, te verlenen. Deze verplichting geldt uitsluitend voor enige werkzaamheid of betrokkenheid van de werknemer als hiervoor bedoeld binnen een straal van 10 km rond de vestigingsplaats van de werkgever”.
De arbeidsovereenkomst bevat tevens een relatie- en geheimhoudingsbeding, alle op straffe van een boete. De boete bedraagt € 50.000,00 per overtreding plus € 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.4.
In de loop van 2019 is [eiser] teamleider/controleleider geworden.
2.5.
In december 2020 heeft [eiser] de post master Accoutancy RA behaald.
2.6.
Op 26 augustus 2022 heeft [eiser] aan zijn leidinggevende bij [gedaagde] , [leidinggevende] , te kennen gegeven dat hij een overstap wil maken naar [bedrijfsnaam] . Tevens heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] schriftelijk opgezegd tegen 30 september 2022.
2.7.
Blijkens de functieomschrijving van Senior Adviseur bij [bedrijfsnaam] zijn de beoogde werkzaamheden bij haar adviserend en acquirerend van aard, ook internationaal; tevens omvat de functie management- en leidinggevende taken. [bedrijfsnaam] is in Noordwijk gevestigd op 3 km afstand van het kantoor van [gedaagde] . Bij [bedrijfsnaam] zijn ongeveer 15 fte in dienst. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van [bedrijfsnaam] uit het uitoefenen van een accountants- en belastingconsulentenpraktijk, het adviseren en begeleiden van ondernemingen op het gebied van strategieën, fusie, overnames, management buy-in en buy-out, opvolging en andere herstructureringsprocessen, corporate finance en estate planning.
2.8.
Op 31 augustus 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] en [bedrijfsnaam] laten weten dat zij [eiser] aan het concurrentiebeding houdt.

3.Vordering en grondslag

3.1.
[eiser] , vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding althans dit te matigen in duur
schorsing van het studiekostenbeding voorzover niet nietig althans een door UEA te treffen voorziening
gehele of gedeeltelijke schorsing van het boetebeding
en subsidiair:
schorsing van het concurrentiebeding in die zin dat het [eiser] is toegestaan bij [bedrijfsnaam] werkzaam te zijn buiten een straal van 10 km vanaf Rijnsburg
en voorzover het concurrentiebeding niet wordt geschorst dat [gedaagde] aan [eiser] maandelijks een voorschot op een vergoeding voldoet van 5.000,00, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen diverse stellingen ten grondslag. Zo stelt hij dat het concurrentiebeding alleen betrekking heeft op zijn werkzaamheden als Assistent Accountant en niet als teamleider. Toen hij teamleider werd, is volgens [eiser] zijn functie ingrijpend gewijzigd en daardoor het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken. Zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] zullen volgens hem zozeer verschillen van die bij [gedaagde] , dat ze niet onder het concurrrentiebeding vallen. Verder stelt [eiser] dat het concurrentiebeding zo moet worden uitgelegd dat het er om gaat dat de werkzaamheden niet binnen een straal van 10 km van het kantoor van [gedaagde] worden uitgevoerd. [gedaagde] en [bedrijfsnaam] zijn volgens hem geen concurrenten. Tenslotte stelt [eiser] dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. De kantonrechter zal hierna op de stellingen en verweren ingaan.

4.Beoordeling

Uitleg concurrentiebeding

4.1.
Volgens [eiser] heeft het concurrentiebeding alleen betrekking op zijn werkzaamheden als Assistent-Accountant. Volgens [gedaagde] is dit een te beperkte uitleg van het concurrentiebeding.
De kantonrechter acht de betwisting van [gedaagde] terecht: het concurrentiebeding is in 2014 overeen gekomen toen [eiser] Assistent Accountant werd. Het is aannemelijk dat [eiser] nog steeds Assistent Accountant is, zij het sinds 2019 met meer verantwoordelijkheden. Hij is nog steeds werkzaam op basis van de arbeidsovereenkomst uit 2014 waarin in artikel 1 de functie van Assistent Accountant is vermeld. [gedaagde] heeft gesteld dat de opvolgende functie na Assistent Accountant die van Accountant is, en dat [eiser] geen accountant is omdat hij de betreffende praktijkopleiding niet heeft gedaan. Het beding dient te worden uitgelegd dat het mede ziet op de werkzaamheden van [eiser] sinds 2014 als teamleider.
4.2.
Verder verschillen volgens [eiser] de beoogde werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] zozeer dat deze niet onder het concurrentiebeding vallen: [eiser] houdt zich bij [gedaagde] bezig met audit en dat doet [bedrijfsnaam] volgens hem niet.
[gedaagde] heeft tegen deze stelling terecht aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat [bedrijfsnaam] in de toekomst wel een auditpraktijk gaat voeren. Een aanwijzing daarvoor kan zijn dat [eiser] thans zijn praktische opleiding tot Registeraccountant wil gaan volgen. Bovendien is [bedrijfsnaam] onderdeel van Kreston waarbij 60 onafhankelijke accountantskantoren zijn aangesloten.
[eiser] stelt voorts dat hij zich bij [bedrijfsnaam] zal bezighouden met duurzaamheid en internationaal ondernemen. Dit blijkt echter niet uit de functieomschrijving van senior adviseur, die algemener is.
4.3.
Volgens [eiser] gaat het er niet om of [bedrijfsnaam] binnen 10 km vanaf [gedaagde] is gevestigd, maar of
de werkzaamhedenbinnen die straal plaatsvinden.
Deze uitleg is naar het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk. Uitgangspunt is immers dat een werknemer werkt op het kantoor van zijn werkgever, en dat is ook bij [bedrijfsnaam] het geval. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met [bedrijfsnaam] andere afspraken heeft gemaakt. [bedrijfsnaam] heeft geen kantoor buiten de straal van 10 km en [eiser] wenst naar eigen zeggen dichtbij huis wil werken althans is aan deze regio gebonden. De uitleg van [eiser] is redelijkerwijs niet wat partijen met het concurrentiebeding bedoeld kunnen hebben.
Zijn [bedrijfsnaam] en [gedaagde] concurrenten?
4.4.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op deze vraag. Volgens [eiser] zijn zij geen concurrenten omdat [bedrijfsnaam] zich niet richt op auditwerkzaamheden; [gedaagde] betwist dit.
Uit de bij de feiten opgenomen omschrijvingen van de bedrijfsactiviteiten zoals vermeld bij de Kamer van Koophandel en op hun websites blijkt dat zowel [gedaagde] als [bedrijfsnaam] zich beiden toeleggen op de accountants- en consulentenpraktijk. Verder stelt [eiser] enerzijds dat [bedrijfsnaam] geen auditwerkzaamheden verricht, maar ter zitting dat [bedrijfsnaam] zich richt op de adviespraktijk en “daarnaast ondergeschikte diensten aanbiedt op het gebeid van accountancy”, zonder overigens uit te leggen welke diensten dit dan zijn. [gedaagde] heeft voorts gesteld dat de audit slechts een klein onderdeel van de activiteiten van [gedaagde] is. De kantonrechter acht aannemelijk dat [gedaagde] en [bedrijfsnaam] concurrenten zijn.
Ingrijpende wijziging arbeidsovereenkomst en zwaarder drukken concurrentiebeding?
4.5.
Volgens de Hoge Raad moet een concurrentiebeding opnieuw schriftelijk worden overeen gekomen als de wijziging in de arbeidsverhouding zo ingrijpend is, dat het beding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. De rechter mag bij de beoordeling daarvan betekenis hechten aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijze was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde (dus in deze zaak in 2014). Tevens dient de rechter te onderzoeken of, en zo ja, in welke mate, de wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband, bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor de werknemer zal vormen om een nieuwe, gelijkwaardige werkkring te vinden.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] in de loop van 2019 meer verantwoordelijkheden gekregen, hetgeen in de lijn van de verwachtingen lag. In 2014 had hij immers zijn theoretische RA-opleiding aan Nyenrode nog lang niet afgerond, terwijl in 2019 het einde in zicht kwam. Er was nog geen mogelijkheid voor [eiser] om als registeraccountant aan het werk te gaan bij gebreke van een daarvoor vereiste praktijkstage, maar wel de mogelijkheid om als teamleider meer verantwoordelijkheden te krijgen. Dit blijkt onder andere uit de vacaturetekst van [gedaagde] voor de functie, waarin wordt gesproken over minimaal 5 jaar ervaring in de controlepraktijk en een (bijna) afgeronde RA-opleiding. Bovendien is [eiser] – ook volgens zijn eigen stellingen – “in de loop van 2019” teamleider geworden. Hieraan ligt dus kennelijk geen officiële benoeming ten grondslag met bijbehorende wijzigingen die op een bepaald tijdstip in gaan. Er is volgens de kantonrechter sprake van een voorzienbare aanpassing van de werkzaamheden.
De kantonrechter acht het bovendien niet aannemelijk dat door de functiewijziging het concurrentiebeding
aanmerkelijkzwaarder is gaan drukken. [eiser] heeft zelf gesteld dat hij via Trapezium is voorgesteld aan verschillende accountantskantoren in de regio; dit roept de vraag op of er wel sprake is van zwaarder drukken: een onderbouwde vergelijking met zijn functie vóór 2019 ontbreekt.
Verder heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat het teamleiderschap tot een aanzienlijk hoger salaris heeft geleid, gelet op de stelling van [gedaagde] dat het een gebruikelijke salarisverhoging is, die ook vóór en na 2019 is toegekend. [eiser] heeft dit verder niet meer betwist.
Belangenafweging
4.7.
Volgens [eiser] wordt hij onbillijk beperkt in zijn grondrecht op vrije arbeidskeuze. Bij [gedaagde] is hij als schoolverlater komen werken en hij meent dat het zijn ontwikkeling en carrière ten goede komt als hij elders ervaring kan opdoen, en niet in de auditpraktijk waarin [gedaagde] hem wil laten werken maar in de corporate finance praktijk. Verder kan [eiser] een aanzienlijke positieverbetering krijgen. En [eiser] is verknocht aan Rijnsburg zodat hij extra nadeel ondervindt van de grens van 10 km uit het concurrentiebeding.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar belang aangevoerd dat zij wil voorkomen dat zij wordt benadeeld door ex-werknemers die gebruik kunnen maken van essentiële bedrijfskennis en klantinformatie waarover zij door hun werk bij [gedaagde] beschikken. [eiser] heeft in de afgelopen 11 jaar specifieke kennis opgedaan van de inrichting van haar bedrijfssystemen, werkprocessen, bedrijfsvoering, gebruikte software, marketingstrategie en tariefstellingen. Meer concreet heeft [gedaagde] gesteld dat een belangrijke marktontwikkeling voor accountantskantoren is dat bedrijven zich minder aan hun accountantskantoor gebonden voelen en eerder geneigd zijn over te stappen naar een ander kantoor. Kantoren spelen hierop in en houden zich bezig met het promoten van moderne werkwijzen en nieuwe vormen van dienstverlening teneinde zich van concurrenten te kunnen onderscheiden, aldus [gedaagde] .
4.8.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Beide partijen hebben een zwaarwegend belang bij het al dan niet handhaven van het concurrentiebeding. [eiser] heeft er belang bij om conform zijn ambitie te gaan werken bij een kleiner en jonger kantoor dat hem de mogelijkheid biedt om door te groeien naar een partnerpositie. [gedaagde] wil terecht haar bedrijfskennis en klantinformatie bewaken: meer in het bijzonder heeft zij gewezen op de ontwikkeling in de onderlinge concurrentie bij accountantskantoren waardoor het van belang is dat zij haar werkwijzen beschermt. [eiser] heeft hiervan kennis, hetgeen blijkt uit zijn eigen stelling dat hij bijdraagt aan het “uitrollen van nieuwe controlecontent, het opzetten van recruitmentactiviteiten (…) alsmede het ontwikkelen van diverse sjablonen en standaarden”.
Het belang van [eiser] gaat echter volgens de kantonrechter zwaarder wegen, naarmate het einde van zijn dienstbetrekking bij [gedaagde] langer geleden is en zijn mogelijkheid om bij [bedrijfsnaam] te gaan werken verder wordt beperkt. De grens ligt naar het oordeel van de kantonrechter bij 1 april 2023. Ter zitting is gebleken dat dit de uiterste datum is tot welke [bedrijfsnaam] bereid is om [eiser] nog in dienst te nemen. De kantonrechter zal de primaire vordering van [eiser] daarom toewijzen in die zin dat zij het concurrentiebeding zal schorsen met ingang van 1 april 2023 en totdat in een bodemprocedure of hoger beroep van dit vonnis is geoordeeld.
De vordering tot schorsing van het boetebeding zal de kantonrechter eveneens toewijzen voorzover betreffend het concurrrentiebeding en ingaande 1 april 2023.
Uit het voorgaande volgt, dat naar het oordeel van de kantonrechter in kort geding het concurrentiebeding [eiser] per 1 april 2023 belemmert om anders dan in dienst van [gedaagde] werkzaam te zijn. Nu de kantonrechter het concurrentiebeding per genoemde datum schorst, zal de kantonrechter de vordering van [eiser] tot het betalen van een vergoeding op grond van art. 7: 653 lid 5 BW afwijzen.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren omdat partijen beide in het (on)gelijk zijn gesteld.
Spoedeisend belang bij het studiekostenbeding?
4.9.
Volgens [gedaagde] ontbreekt het spoedeisend belang voor de vordering met betrekking tot het studiekostenbeding. [gedaagde] heeft aanspraak gemaakt op het betalen van de studieschuld
zodra [eiser] in dienst treedt van een andere werkgever. Hierna zal de kantonrechter oordelen dat zij het concurrentiebeding zal schorsen met ingang van 1 april 2023. Aannemelijk is dat [eiser] dan in dienst zal treden bij [bedrijfsnaam] , zodat de vordering tot schorsing van het studiekostenbeding thans niet spoedeisend is.

5.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
- schorst het concurrentiebeding met ingang van 1 april 2023 totdat in een bodemprocedure dan wel hoger beroep in kort geding anders is geoordeeld;
schorst het boetebeding voorzover betreffend het concurrentiebeding en ingaande 1 april 2023;
  • verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schorsing van het studiekostenbeding;
  • compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • verklaart dit vonnis voor wat betreft de schorsing van het concurrentiebeding en het boetebeding uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. I.F. Dam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2022.