ECLI:NL:RBDHA:2022:1292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens schijnrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van een relatie met zijn referente, mevrouw [A]. De staatssecretaris heeft echter de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken en een inreisverbod opgelegd, omdat er volgens de staatssecretaris sprake was van een schijnrelatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder het primaire besluit van 10 september 2020 en het bestreden besluit van 19 februari 2021. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door de vreemdelingenpolitie niet in zijn aanwezigheid te horen en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op goede gronden heeft gebaseerd op het proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie en dat er geen aanwijzingen zijn dat de inhoud daarvan onjuist is. De rechtbank concludeert dat er vanaf 23 februari 2020 geen duurzame en exclusieve relatie meer was tussen eiser en referente, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning daarom gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.