ECLI:NL:RBDHA:2022:1292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/1333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van een relatie met zijn referente, mevrouw [A]. De staatssecretaris heeft echter de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken en een inreisverbod opgelegd, omdat er volgens de staatssecretaris sprake was van een schijnrelatie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder het primaire besluit van 10 september 2020 en het bestreden besluit van 19 februari 2021. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door de vreemdelingenpolitie niet in zijn aanwezigheid te horen en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op goede gronden heeft gebaseerd op het proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie en dat er geen aanwijzingen zijn dat de inhoud daarvan onjuist is. De rechtbank concludeert dat er vanaf 23 februari 2020 geen duurzame en exclusieve relatie meer was tussen eiser en referente, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning daarom gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verweij).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken en aan hem een inreisverbod opgelegd.
Bij besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gestelde partner van eiser, mevrouw [A] , is als getuige verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 12 september 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [A] ’, referente.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de verblijfsvergunning ingetrokken vanaf 12 september 2018, omdat sprake zou zijn van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarbij de vreemdelingenpolitie op 23 februari 2020 langs is gegaan op het adres van eiser en referente. Verweerder is op grond van het proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie, de bevindingen uit de Basisregistratie personen (Brp) en de rapportage digitaal onderzoek door middel van het Internet Research Network (IRN), tot de conclusie gekomen dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel eiser een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Omdat eiser onjuiste gegevens zou hebben verstrekt, is aan hem ook een inreisverbod opgelegd.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar, voor zover gericht tegen het inreisverbod en de intrekkingsdatum van de verblijfsvergunning, gegrond verklaard. Voor wat betreft het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 23 februari 2020, omdat eiser en referente in ieder geval sinds de adrescontrole op die datum, geen duurzame en exclusieve relatie hebben en hierdoor niet (meer) wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning [1] . Intrekking van de verblijfsvergunning is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [2] , omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven of privéleven.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De relatie tussen eiser en referente is niet beëindigd. Verweerder had, in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel, zelf en in het bijzijn van eiser en referente, de vreemdelingenpolitie moeten bevragen en de tegenwerpingen voor commentaar moeten voorleggen, om daarmee de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het onderzoek te toetsen. Daarnaast heeft verweerder eiser onterecht tegengeworpen dat de in bezwaar overgelegde foto’s dateren van voor het adresonderzoek. Het is logisch dat zij foto’s hebben overgelegd van voor het adresonderzoek, nu verweerder bij het primaire besluit van mening was dat er sprake was van een schijnrelatie. Ter onderbouwing van de gestelde relatie ná het adresonderzoek zijn aanvullende stukken overgelegd in beroep. Tot slot had verweerder eiser en referente moeten horen in bezwaar, nu verweerder in het bestreden besluit een ander standpunt inneemt dan in het primaire besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaling gronden van bezwaar
5. Eiser heeft verzocht zijn gronden in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen in beroep. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de gronden in bezwaar, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding dat besluit te vernietigen [3] .
Betrouwbaarheid van het onderzoek
6. Het betoog van eiser dat verweerder de vreemdelingenpolitie zelf en in bijzijn van eiser en referente had moeten bevragen en de tegenwerpingen aan de betreffende verbalisanten had moeten voorleggen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van hetgeen is neergelegd in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van het huisbezoek, tenzij er aanwijzingen zijn dat de inhoud ervan niet juist is. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen is aangevoerd in bezwaar, geen tegenbewijs geleverd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van het proces-verbaal. Verweerder wijst er hierbij terecht op dat uit het door de gemachtigde van eiser bij brief van 5 oktober 2020 overgelegde
e-mailbericht van 3 oktober 2020 volgt, dat de betreffende verbalisant kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de inhoud van het proces-verbaal aan te passen naar aanleiding van hetgeen eiser naar voren heeft gebracht. Er zijn geen concrete aanwijzingen om aan te nemen dat de verklaring van eiser onvolledig en/of onjuist in het proces-verbaal van het gehoor is opgenomen. Verweerder heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door uit te gaan van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal.
Is er sprake van een duurzame en exclusieve relatie?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat tussen eiser en referente in ieder geval vanaf het moment van het adresonderzoek op 23 februari 2020 geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft daartoe, onder andere, terecht gewezen op de verklaring van eiser tijdens dit adresonderzoek. Immers, eiser bevestigt volgens eerdergenoemd proces-verbaal aan de vreemdelingenpolitie dat er geen sprake is van een relatie tussen hem en referente en hij verklaart dat referente een relatie heeft met zijn neef, de heer [B] . De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de betreffende verbalisant deze verklaring van eiser, die vrij gedetailleerd is weergegeven, onjuist in het proces-verbaal heeft opgenomen. De stelling van eiser ter zitting, dat hij “een hypothetische manier van spreken” heeft, en dat daardoor zijn verklaring verkeerd is opgevat door de verbalisant, volgt de rechtbank niet. Dit strookt namelijk niet met de passage in de tweede alinea van pagina 4 van het genoemde proces-verbaal, dat een vrije weergave geeft van het gesprek met eiser en waarin geen hypotheses vallen te ontdekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser dan ook per 23 februari 2020 mogen intrekken, nu niet (meer) aan het verblijfsdoel werd voldaan.
7.1.
De in beroep door eiser overgelegde verklaringen, foto’s, belgegevens en whatsapp-gesprekken leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank stelt voorop dat het, gelet op het standpunt van verweerder in het bestreden besluit, aan eiser is om aan te tonen dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met referente vanaf het moment van het adresonderzoek op 23 februari 2020. Niet valt in te zien dat de in beroep overgelegde foto’s niet eerder in de procedure overgelegd konden worden door eiser, nu verweerder zich in het primaire besluit al op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referente geen duurzame en exclusieve relatie bestond. Dat eiser ervoor heeft gekozen om in bezwaar geen foto’s daterend van nà de adrescontrole te overleggen, komt voor zijn rekening en risico. Bovendien zeggen de overgelegde stukken onvoldoende over de aard van de relatie tussen eiser en referente. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft kunnen opmerken zijn slechts vijf foto’s overgelegd, waarvan twee foto’s op dezelfde dag zijn genomen. Verder is uit de whatsapp-gesprekken gebleken dat in een periode van 15 maanden, slechts op twee dagen een bericht is gestuurd waaruit een romantische relatie zou kunnen blijken. De overgelegde verklaringen zijn grotendeels gelijk aan, en opgesteld door dezelfde personen, als de verklaringen in bezwaar. Bovendien doen deze verklaringen niet af aan de bevindingen van de politie tijdens het huisbezoek op 23 februari 2020 en de bevestiging door eiser zelf tegenover de politie, dat er op dat moment tussen hem en referente geen sprake meer is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft eiser dan ook niet ten onrechte tegengeworpen dat de getuigenverklaringen hierdoor bewijskracht missen.
Met betrekking tot de door referente ter zitting afgelegde verklaring is de rechtbank van oordeel dat deze evenmin afbreuk doet aan hetgeen eiser zelf tegenover de politie heeft verklaard.
Hoorplicht
8. Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. In het primaire besluit is namelijk door verweerder al vastgesteld dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente. Uit eerdergenoemd proces-verbaal blijkt dat eiser zelf op 23 februari 2020 heeft verklaard dat hij op dat moment geen relatie meer had met referente. Eiser is zowel in de zienswijze als in bezwaar in de gelegenheid gesteld inhoudelijk te reageren op hetgeen in het proces-verbaal naar voren is gekomen. Gelet op hetgeen eiser bij die gelegenheden heeft aangevoerd, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat het bezwaar van eiser door verweerder deels gegrond is verklaard, doet hier niet aan af. De rechtbank concludeert daarom dat de hoorplicht niet is geschonden.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604, rechtsoverweging 7.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1597, rechtsoverweging 4.2.