In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, met [derde-partij] B.V. als derde-partij. Het geschil betreft een verzoek van [eiseres] om openbaarmaking van documenten die verband houden met subsidieaanvragen van [derde-partij]. Het college heeft een deel van het verzoek toegewezen, maar heeft ook documenten geweigerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het primaire besluit van 16 maart 2021 wees het verzoek deels toe, maar het bestreden besluit van 1 september 2021 verklaarde het bezwaar van [eiseres] ongegrond. [eiseres] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij het college en [derde-partij] hun standpunten hebben verdedigd. De rechtbank heeft op 30 november 2022 een zitting gehouden, waarbij partijen hun argumenten hebben gepresenteerd.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd om bepaalde documenten openbaar te maken op basis van artikel 10 van de Wob, dat vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens beschermt. De rechtbank concludeert dat de documenten die zijn geweigerd, inderdaad vertrouwelijke informatie bevatten die niet openbaar gemaakt kan worden. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van vier documenten in het herstelbesluit is geweigerd. Dit motiveringsgebrek is hersteld met het herstelbesluit, waardoor het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond wordt verklaard.
De rechtbank heeft het college opgedragen om het griffierecht aan [eiseres] te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken om openbaarmaking van documenten onder de Wob.