ECLI:NL:RBDHA:2022:12868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
09-037771-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Vrijspraak verkrachting en veroordeling voor seksueel binnendringen van een lichaam in staat van verminderd bewustzijn

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van verkrachting en subsidiair van seksueel binnendringen van een lichaam in een staat van verminderd bewustzijn. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 november 2019 in Zoetermeer, waarbij de verdachte de aangeefster, die onder invloed van alcohol verkeerde, zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van de betrokkenen geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat de aangeefster zich had verzet toen zij wakker werd. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van de aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de toestand van de aangeefster en dat hij misbruik had gemaakt van haar kwetsbare situatie. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.157,86, vermeerderd met wettelijke rente, toe.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/037771-21
Datum uitspraak: 1 december 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J. van der Vlis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2019 te Zoetermeer, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte:
zijn vinger(s) en/of penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/bewogen en bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- wist dat die [slachtoffer] onder invloed was van een bewustzijn verlagend en/of verdovend middel en/of
- (vervolgens) onverhoeds en terwijl die [slachtoffer] sliep, althans in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, zijn vinger(s) en/of penis in de vagina en/of
tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht/bewogen, en hij, verdachte, (aldus) voornoemde handelingen (onverhoeds) heeft verricht
zonder dat die [slachtoffer] dit kon verhinderen en/of hier tegen verzet kon bieden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2019 te Zoetermeer, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (te weten een slaap- of sluimertoestand en/of onder invloed van een bewustzijn verlagend en/of verdovend middel), dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het duwen/brengen/bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Hoewel de verdachte handelingen heeft verricht bij de aangeefster die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, is er geen sprake geweest van de voor de primair ten laste gelegde verkrachting vereiste dwang nu de aangeefster zich – zodra zij wakker werd – heeft verzet tegen de verdachte waarna de handelingen zijn gestopt. Aangezien de verdachte wist dat de aangeefster onder invloed van alcohol was en daardoor in een verminderde staat van bewustzijn verkeerde tijdens de door de hem gepleegde seksuele handelingen, dient er een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde te volgen, in die zin dat de verdachte het lichaam van aangeefster seksueel is binnengedrongen door zijn vingers in haar vagina te bewegen. Dat de verdachte ook met zijn penis het lichaam van de aangeefster is binnengedrongen kan niet worden bewezen, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld hoe het aangetroffen sperma van de verdachte in de vagina van aangeefster terecht is gekomen. Gelet hierop dient de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde partieel te worden vrijgesproken van het binnendringen met de penis.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het lijkt aannemelijk dat er bij aangeefster sprake is geweest van een verminderd bewustzijn. De verdachte ontkent van meet af aan echter stellig dat hij seksuele handelingen heeft gepleegd bij de aangeefster en hiervoor ontbreekt wettig en overtuigend bewijs. Het dossier roept vragen op, ook ten aanzien van de resultaten uit het DNA-onderzoek, en op basis van het dossier is het onaannemelijk dat de verdachte seksuele handelingen bij de aangeefster heeft verricht.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 27 januari 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting. De destijds 16-jarige aangeefster verklaarde dat op 23 november 2019 haar moeder in de avond naar een feestje ging en dat ze in overleg [naam 1] , [naam 2] en de verdachte had uitgenodigd in haar woning in Zoetermeer. Ze deden drankspelletjes en al gauw was aangeefster erg dronken. Samen met [naam 2] ging zij naar boven, naar haar slaapkamer, en daar hadden zij seks. Tijdens de seks werd aangeefster niet lekker en ging [naam 2] beneden een pan halen, zodat ze daarin kon overgeven. Vervolgens kwamen ook [naam 1] en de verdachte naar boven. Toen [naam 2] en [naam 1] beneden een sigaret gingen roken bleef de verdachte met aangeefster in de slaapkamer achter. Aangeefster is in slaap gevallen terwijl de verdachte op haar bed zat. Ze werd wakker omdat ze voelde dat er vingers in en uit haar vagina gingen. Hierop gaf ze een elleboogstoot naar achter, herkende ze de verdachte en zag ze hem haar kamer verlaten. Ze zag ook dat hij op dat moment zijn kleding aanhad. [2]
De verdachte heeft de seksuele handelingen tijdens meerdere politieverhoren en ter zitting structureel en ferm ontkend. Over zijn verblijf in de slaapkamer – en op het bed – van de aangeefster heeft hij verklaard dat hij haar in de gaten wilde houden omdat het niet goed met haar ging. De aangeefster had zoveel gedronken dat ze een soort
black outhad. Daarnaast heeft de verdachte bevestigd dat de aangeefster – toen zij wakker werd – ineens heel boos werd, hem uitschold en zei dat hij weg moest gaan. [3]
Gelet op de ontkenning van de verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het dossier voldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen biedt voor de lezing van aangeefster dat de verdachte seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Tenslotte kan er op basis van slechts één verklaring geen veroordeling volgen.
De rechtbank is van oordeel dat de ondersteuning voor de aangifte er is. Deze wordt gegeven door de verklaringen van [naam 1] en de moeder van aangeefster. [naam 1] geeft aan dat de verdachte naast de aangeefster op het bed is gaan liggen en dat zij – toen zij even later weer naar boven liep om te kijken hoe het ging – de verdachte nog steeds op het bed naast aangeefster heeft zien liggen en dat hij zijn ogen dicht had. Op een gegeven moment kwam de moeder van aangeefster thuis en hoorde [naam 1] aangeefster boven schreeuwen: “wat is dit nu voor vriend”. [4] Ook de moeder van aangeefster hoorde op het moment dat zij thuis kwam haar dochter hard schreeuwen: “dat noemt zich een vriend, vuile pedo, jij bent niet goed bij je hoofd”. Zij ging vervolgens naar boven en trof haar dochter overstuur en huilend aan. Direct vertelde aangeefster aan haar moeder dat de verdachte met zijn vingers bij haar naar binnen was gegaan. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de aangeefster consequent verklaard bij zowel de politie als bij de rechter-commissaris. Daarnaast volgt uit de verklaring van de moeder van aangeefster dat zij direct details heeft genoemd en zowel de moeder als [naam 1] verklaren over het schreeuwen van aangeefster en dat zij erg overstuur was. Ook de verdachte zelf heeft verklaard dat de aangeefster – toen zij wakker werd – erg boos en overstuur was richting hem. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar en – gelet op de hiervoor vermelde overige bewijsmiddelen in het dossier – voldoende ondersteund vindt. Reeds op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van door de verdachte bij de aangeefster uitgevoerde seksuele handelingen, namelijk het bewegen van zijn vingers in haar vagina.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het medisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden bij de aangeefster. Dat onderzoek heeft geresulteerd in een tweetal NFI rapporten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat er bij de aangeefster diep vaginaal en aan de binnenzijde van haar vagina DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen. Door de rechtbank is er – anders dan de verdediging heeft gesteld – in het dossier geen enkele aanleiding gevonden om te concluderen dat er sprake is geweest van fouten bij de totstandkoming van de rapporten. Daarom is er dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die rapporten en de rechtbank gaat er vanuit dat het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte afkomstig is. Echter, alleen op basis van aannames over de wijze waarop het sperma in het lichaam van aangeefster terecht is gekomen kan de inhoud van de rapporten leiden tot een verdergaande bewezenverklaring dan hiervoor overwogen (namelijk dat er ook sprake zou zijn geweest van penetratie met de penis). De rechtbank doet dit niet en zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde binnendringen met de penis.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden hoe de bewezenverklaarde handelingen gekwalificeerd kunnen worden.
Vrijspraak primair
Voor de primair ten laste gelegde verkrachting moet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat de verdachte aangeefster heeft gedwongen tot de bewezenverklaarde seksuele handelingen door geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van de vereiste dwang. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Beoordeling subsidiair
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte seksuele handelingen heeft verricht met de aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat zij als gevolg daarvan niet of onvolkomen in staat was ten aanzien van de seksuele handelingen die tussen haar en de verdachte plaatsvonden, haar wil te bepalen, die wil kenbaar te maken of weerstand te bieden aan die handelingen en ook dat verdachte dat wist, zoals strafbaar gesteld in artikel 243 Sr.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zelf verklaard dat aangeefster niet aanspreekbaar was. Ze was, om in de woorden van de verdachte te spreken, langere tijd buiten bewustzijn of
passed-out. Deze toestand, waarin de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde als gevolg van veel alcoholgebruik wordt ook door de aangeefster zo omschreven. De verdachte was zich blijkens zijn eigen verklaring zeer bewust van deze toestand.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 23 november 2019 te Zoetermeer, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde (te weten onder invloed van een bewustzijn verlagend en/of verdovend middel), dat deze niet in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het bewegen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – rekening houdend met de geringe overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht om aansluiting te zoeken bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het destijds 16-jarige slachtoffer, door met zijn vingers in haar vagina te bewegen, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer niet in staat was haar wil te bepalen omtrent de seksuele handelingen en zag in deze situatie kennelijk een kans op het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeften. Door zijn handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het misbruik plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, de plek waar zij zich bij uitstek veilig hoort te voelen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
In het kader van de uitoefening van het spreekrecht heeft de moeder van het slachtoffer op de terechtzitting van 17 november 2022 namens het slachtoffer een verklaring voorgelezen. Daaruit blijkt duidelijk de ernst van de gevolgen die het seksueel binnendringen voor het slachtoffer heeft gehad, niet alleen fysiek maar ook psychisch.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 juli 2022. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De Raad heeft op 12 oktober 2022 een rapport opgesteld en dit ter zitting toegelicht. Uit het rapport blijkt dat het algemeen recidiverisico op hoog uitkomt en het dynamische risicoprofiel op laag. Er zijn veel beschermende factoren aanwezig die de kans op herhaling verkleinen. Het gaat thuis goed met verdachte en hij is onlangs gestart met een nieuwe opleiding. Verdachte heeft pro-sociale vrienden en keurt antisociaal gedrag af. Hij beschikt over vaardigheden en weet deze in te zetten in lastige situaties. De Raad ziet daarom geen meerwaarde in een verplichte behandeling, een leerstraf of jeugdreclassering. Indien de verdachte schuldig wordt verklaard, heeft de Raad wel zorgen over zijn houding, agressie en vaardigheden. Dit betekent namelijk dat verdachte ten tijde van het delict niet de grenzen van aangeefster heeft gerespecteerd, niet de verantwoordelijkheid van antisociaal gedrag heeft erkend, seksueel agressief gedrag vertoonde en geen passende vaardigheden heeft kunnen inzetten. Ook heeft de Raad dan zorgen over de omstandigheid dat hij een ontkennende verdachte is en dat het tegelijkertijd heel erg goed met hem gaat. Er is drie jaar verstreken sinds het delict en verdachte heeft nadien geen contact meer gehad met politie en justitie. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen als stok achter deur om bij een mogelijk volgende risicovolle situatie een andere keuze te maken. Hierbij is rekening gehouden met het ernst van het feit en zal verdachte een strafbeleving ervaren. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie is niet passend omdat dit de goede ontwikkeling van verdachte zal doorkruisen. Daarnaast vindt de Raad een werkstraf in dit geval niet passend aangezien dit geen positieve invloed zal hebben op de kans op herhaling.
De op te leggen straf
Gelet op het advies van de deskundige dat er geen meerwaarde wordt gezien in behandeling en jeugdreclassering, verdachte sinds het incident niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld, is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, een onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf van 120 uren een passende reactie is. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, mede gelet op het forse tijdsverloop in deze zaak. Het gaat al drie jaar goed met verdachte en de rechtbank ziet de gebeurtenis op 29 november 2019 dan ook als een forse misstap van de verdachte, destijds een tiener in ontwikkeling. De verdachte zal daarom nu de kans worden gegeven om definitief af te rekenen met het verleden. De rechtbank heeft daarbij ook meegewogen dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 5.841,28, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 841,28 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aangeefster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is betoogd dat onvoldoende is gebleken dat de aangeefster als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Er ontbreekt causaal verband tussen de gestelde materiële schadeposten en het ten laste gelegde feit en de gestelde reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. De materiele schade dient dan ook te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt eveneens afwijzing bepleit, nu onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde schade onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Meer subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiele schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘bed’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien niet is gebleken dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘reiskosten’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kleding’ en ‘beddengoed’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.157,86, bestaande uit € 157,86 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 november 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.157,86, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
23 november 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.157,86 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.157,86, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. I.J.M.W. van der Sanden en mr. D. van Amelsvoort, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2022.
Mr. Bouwman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021027283, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden (doorgenummerd p. 1 t/m 139).
2.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 27 januari 2020, p. 34-38.
3.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2022.
4.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 1 maart 2020, p. 43.
5.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , d.d. 9 mei 2020, 48-49.