ECLI:NL:RBDHA:2022:12857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/09/616857 / FA RK 21-5688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek tot vervangende toestemming erkenning en gerechtelijke vaststelling vaderschap

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 november 2022, wordt ingegaan op een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De man, aangeduid als verzoeker, heeft zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning ingetrokken. De bijzondere curator heeft echter verzocht om een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank overweegt dat, voor zover artikel 1:207 BW geen belangenafweging van de kinderen mogelijk maakt, deze bepaling in strijd is met artikel 3 lid 1 van het IVRK, dat de belangen van het kind vooropstelt. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator en de betrokken partijen om zich nader uit te laten over de situatie. De rechtbank heeft eerder de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de belangen van de kinderen in deze zaak. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen de eerste overweging moeten zijn bij beslissingen die hen aangaan. De bijzondere curator heeft op 31 oktober 2022 zelfstandige verzoeken ingediend, en de rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om te reageren op de verzoeken van de bijzondere curator. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en zal na ontvangst van de reacties van de betrokkenen de procedure voortzetten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-5688
Zaaknummer: C/09/616857
Datum beschikking: 24 november 2022
Bevoegd is de rechter van de woonplaats in Nederland of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk
Verblijf van de minderjarige - 265 Rv.
Vernietiging erkenning en gerechtelijke vaststelling vaderschap

Beschikking

I) op het op 19 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna: [verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. P.F.D.P. de Milliano te Katwijk.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vrouw] ,

hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Rijsdam te Leiden ,

[belanghebbende 2] ,

hierna: [belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats] , en
de minderjarige kinderen:
[Minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
[Minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.
II) op het op 1 november 2022 inkomen verzoekschrift van de bijzondere curator.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[verzoeker] voornoemd,
de vrouw voornoemd,
[belanghebbende 2] voornoemd.

Procedure

Bij beschikking van 8 april 2022 van deze rechtbank is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om een onderzoek te verrichten naar en advies te geven ten aanzien van de navolgende vragen:
  • verzetten de belangen van de kinderen zich tegen de vernietiging van de erkenning door [belanghebbende 2] ?
  • in hoeverre zal de erkenning van de kinderen door [verzoeker] de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en de kinderen dan wel de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen schaden in de zin van artikel 1:204, derde lid, BW?
[verzoeker] heeft op 14 juli 2022 zijn verzoek (tot vervangende toestemming erkenning) ingetrokken.
De rechtbank heeft vervolgens op 10 augustus 2022 het volgende bericht aan de advocaten en bijzondere curator gestuurd:
“Geachte mrs. De Milliano, Rijsdam en Vroegindeweij,
De rechtbank heeft in bovengenoemde zaak het bericht van 14 juli 2022 van mr. De Milliano ontvangen, waaruit blijkt dat de verzoeken van [verzoeker] zijn ingetrokken. De bijzondere curator (mr. Vroegindeweij) heeft namens de kinderen zelfstandige (voorwaardelijke) verzoeken gedaan en mr. Rijsdam heeft namens de vrouw verweer gevoerd. Daarbij heeft de rechtbank ambtshalve kennisgenomen van de uitgesproken ondertoezichtstelling van 30 maart 2022. De rechtbank verzoekt mrs. Rijsdam en Vroegindeweij om zich gelet op het voorgaande uit te laten over de gewenste voortgang.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak gelet op het voorgaande aanhouden tot 15 september 2022 pro forma. uiterlijk op die datum dient u zich te hebben uitgelaten.
Met vriendelijke groet,
De griffier”
De bijzondere curator heeft vervolgens op 30 augustus 2022 verzocht om inzage te krijgen in het verzoek tot ondertoezichtstelling en de beschikking waarin de ondertoezichtstelling is uitgesproken. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan het volgende bericht aan de advocaten gestuurd op 14 september 2022:
“Geachte mrs. De Milliano en Rijsdam,
In het bericht van 30 augustus jl. verzoekt de bijzondere curator mr. Vroegindeweij om inzage te krijgen in het verzoek tot ondertoezichtstelling en de beschikking waarin op dit verzoek is beslist. De rechtbank kan zich voorshands voorstellen dat de bijzondere curator genoemde informatie nodig heeft om weloverwogen te kunnen rapporteren in het belang van de kinderen. De rechtbank is dan ook voornemens om deze informatie aan de bijzondere curator te verstrekken. Indien u hier bezwaar tegen heeft, dient u dit binnen één week na heden kenbaar te maken. Indien de rechtbank geen bericht van u ontvangt, zal zij genoemde informatie aan de bijzondere curator doen toekomen.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
De griffier”
Nadat de advocaten geen bezwaar hebben gemaakt, heeft de rechtbank op 26 september 2022 de verzochte stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
De bijzondere curator heeft vervolgens op 31 oktober 2022 zelfstandige verzoeken ingediend, die als volgt luiden:
  • de erkenning van de kinderen door [belanghebbende 2] te vernietigen;
  • het vaderschap vast te stellen van [verzoeker] ten aanzien van de kinderen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad heeft meerdere keren telefonisch en per e-mail contact gezocht met de griffier om te vragen of er – vanwege de intrekking van het verzoek door [verzoeker] – nog een onderzoeksopdracht voorligt.
[verzoeker] , de moeder en [belanghebbende 2] hebben nog niet op de verzoeken van de bijzondere curator gereageerd.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat deze zaak een atypisch verloop heeft. Nu [verzoeker] zijn verzoek tot vervangende toestemming erkenning heeft ingetrokken hoeft hierop niet langer te worden beslist. Echter, inmiddels ligt er een (onvoorwaardelijke) verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van [belanghebbende 2] en gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [verzoeker] . [verzoeker] , de moeder en [belanghebbende 2] hebben nog niet op deze verzoeken gereageerd. De kinderen zijn op 30 maart 2022 onder toezicht gesteld.
Artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat door het kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan worden ingediend op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking overwogen dat partijen het erover eens zijn dat niet [belanghebbende 2] maar [verzoeker] de biologische vader is van de kinderen. Ook in het geval aan de eisen van het bepaalde van artikel 1:205 BW voldaan is, kan vernietiging van de erkenning naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, zoals bedoeld in artikel 6:2 BW. Daarbij speelt een rol welke gevolgen de vernietiging van de erkenning in het bewuste geval voor de betrokkenen, maar natuurlijk primair voor de kinderen, heeft. Immers, de belangen van het kind moeten bij maatregelen betreffende kinderen door rechterlijke instanties de eerste overweging vormen, zo volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De Hoge Raad heeft op 25 maart 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT0412 overwogen:
“Volgens art. 1:207 lid 1 BW is voor de vaststelling van het vaderschap van een man, voor zover hier van belang, niet meer vereist dan dat deze de verwekker van het kind is; daarbij is met name geen plaats voor een afweging van de belangen van het kind tegenover die van de verwekker. Dit is ook de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis waaruit voorts blijkt dat de wetgever met deze bepaling ook heeft beoogd een met het EVRM strijdig verschil op te heffen tussen kinderen die binnen een huwelijk en kinderen die buiten huwelijk zijn geboren.”Dit is thans vaste jurisprudentie.
De Staatscommissie Herijking ouderschap, heeft in het rapport Kind en ouders in de 21e eeuw, mede naar aanleiding van in de literatuur geuite kritiek op het volledig ontbreken van een belangenafweging, geadviseerd om de huidige regeling zodanig aan te passen, dat de rechter ook hier bij de beoordeling van een verzoek het belang van het kind in ogenschouw neemt (aanbeveling 29, p. 419 e.v.). Voor zover artikel 1:207 BW een belangenafweging waarin de belangen van de kinderen specifiek worden meegewogen niet mogelijk maakt, is deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 IVRK. Ook bij de gerechtelijke vaststelling ouderschap moeten immers de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Daarbij geldt dat de omstandigheid dat een bijzondere curator namens een kind een verzoek tot gerechtelijke vaststelling ouderschap indient niet steeds of zonder meer betekent dat het verzoek als in het belang van het kind moet worden toegewezen. Ook dan zal de rechter dit zelfstandig moeten beoordelen. Niet uitgesloten is dat, als alle omstandigheden van het geval worden afgewogen, het belang van een kind in een specifieke situatie juist niet wordt gediend door ‘de juridische situatie in overeenstemming met de feitelijke situatie te brengen’. Het ouderschap kent immers vele feitelijke en juridische facetten. Bovendien kan de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van een kind worden verstoord of kan de band met zijn moeder onder druk komen te staan als alsnog het ouderschap van een ander wordt vastgesteld. De in dit verband door de rechtbank te beantwoorden vraag is dus of de belangen van de kinderen zich tegen de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [verzoeker] verzetten.
De rechtbank zal hierom de bijzondere curator in de gelegenheid stellen om zich uiterlijk op 15 december 2022 schriftelijk uit te laten. De rechtbank verzoekt hem daarbij tevens in te gaan op de omstandigheid dat, als de erkenning van [belanghebbende 2] wordt vernietigd, laatstgenoemde naar verwachting ook het gezag over de kinderen zal kwijtraken. Hij is dan immers geen ouder meer in de zin van de wet (artikel 1:251 BW). Tevens verzoekt de rechtbank hem bij zijn reactie te betrekken welke invulling respectievelijk [verzoeker] en [belanghebbende 2] aan het ouderschap van de minderjarigen (kunnen) geven en wat dit betekent voor de door hem gedane verzoeken.
[verzoeker] , de moeder en [belanghebbende 2] zullen uiterlijk op 15 januari 2023 kort schriftelijk mogen reageren op het standpunt / de verzoeken van de bijzondere curator en op hetgeen de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen. [belanghebbende 2] wordt op dit moment niet bijgestaan door een advocaat. Als hij een verweerschrift wil indienen dient hij zich te laten bijstaan door een advocaat. Voor zover zijn belangen parallel lopen met die van de moeder kan hij zich desgewenst ook laten bijstaan door mr Rijsdam, als zij daartoe bereid is.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Vooralsnog behoeft de Raad geen onderzoek te doen. Na kennisname van het standpunt van de bijzondere curator, [verzoeker] , de moeder en [belanghebbende 2] zal de rechtbank over de verdere voortgang van de procedure beslissen. In het geval de rechtbank op dat moment nog een raadsonderzoek nodig acht, zal zij daartoe dan bij beschikking opdracht geven.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de bijzondere curator uiterlijk op
15 december 2022in de gelegenheid om kort schriftelijk te reageren op hetgeen de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen en om indien hij dat wenst daaraan zijn standpunt / verzoeken aan te passen;
bepaalt [verzoeker] , dat de moeder en de heer [belanghebbende 2] uiterlijk op
15 januari 2023kort schriftelijk mogen reageren op het standpunt / de verzoeken van de bijzondere curator en deze beschikking;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de vernietiging van de erkenning door [belanghebbende 2] en gerechtelijke vaststelling van het ouderschap [verzoeker]aan;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2022.