ECLI:NL:RBDHA:2022:12838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/09/637424 / KG RK 22-1295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met herhaald verzoek tot wraking

Op 7 november 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die eerder een verzoek tot wraking had ingediend tegen mr. D.E. Alink, rechter in dezelfde rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een procedure die verzoeker had aangespannen tegen de heer [naam] en de Vereniging van Eigenaars [adres] [plaats] (hierna: de VVE). Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en geen waarde hechtte aan belangrijke bewijsstukken die hij had ingediend. Dit was de tweede keer dat verzoeker een wrakingsverzoek indiende, nadat het eerste verzoek op 11 oktober 2022 was afgewezen.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die na het eerste verzoek aan hem bekend waren geworden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moest aanvoeren om te bewijzen dat de rechter niet onpartijdig was. Aangezien verzoeker dezelfde gronden aanvoerde als in zijn eerste verzoek, werd hij niet-ontvankelijk verklaard. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte om de voortgang van de procedure te frustreren.

De beslissing van de wrakingskamer hield in dat de behandeling van de hoofdprocedure werd voortgezet en dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/73/
zaak- /rekestnummer: C/09/637424 / KG RK 22-1295
Beslissing van 7 november 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. D.E. Alink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 13 oktober 2022, ingekomen ter griffie van de wrakingskamer op 1 november 2022;
- de aanvullingen op het wrakingsverzoek van 28 oktober 2022 en 4 november 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9512332 \ RL EXPL 21-17959 (hierna: de hoofdzaak). De hoofdzaak is door verzoeker aanhangig gemaakt tegen de heer [naam] en de Vereniging van Eigenaars [adres] [plaats] (hierna: de VVE).
2.2.
Verzoeker heeft al eerder een verzoek tot wraking van de rechter ingediend (hierna: het eerste wrakingsverzoek). Dit verzoek is bij beslissing van de wrakingskamer van 11 oktober 2022 (gewezen onder nummer C/09/634931 / KG RK 22-1113) afgewezen. Blijkens die beslissing heeft verzoeker aan het eerste wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
“2.2. Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
“Kern voor het wraken is dat de kantonrechter geen waarde hechtte aan de geloofsbrieven in Productie 1 en Productie 2, welke stukken hij blijkbaar niet bij de processtukken opgenomen wilde zien, dat hij daar ook geen bespreking van toestond, en dat de kantonrechter blijkbaar meer waarde hechtte aan een advocaat (mr Jusufovic, die onrechtmatig stelt de VvE te vertegenwoordigen), en minder waarde hechtte aan het bestuur van de VvE zelf (…). Klaarblijkelijk wenste de kantonrechter mijn aanwezigheid ook in de tweede hoedanigheid als voorzitter / bestuur ex 5:133 lid 2 BW niet te accepteren (...).Hiermee toont de kantonrechter zich partijdig (…).”
Verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat de kantonrechter een te strakke regie voerde door hem geen ruimte te bieden om vrijuit te spreken en mr. Jusufovic te bevragen over de machtiging die zij stelt van de VvE te hebben gekregen, en hij de door verzoeker toegezonden repliek, ten onrechte, heeft teruggestuurd. Ook deze omstandigheden maken, aldus verzoeker, dat de kantonrechter partijdig is.”
2.3.
In de brief van 13 oktober 2022 schrijft verzoeker dat hij een wrakingsverzoek namens het bestuur van de VVE indient. Hij stelt dat de wrakingskamer die het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld (hierna ook ‘de eerste wrakingskamer’) zich incompetent toont, kort gezegd omdat hij het eerste wrakingsverzoek heeft ingediend als persoon / eigenaar en als voorzitter van de VVE en dat de eerste wrakingskamer hier niet op de juiste manier mee om is gegaan. Omdat de eerste wrakingskamer in de beslissing heeft gesteld dat verzoeker het wrakingsverzoek in persoon had ingediend, dient – zo stelt verzoeker – het bestuur nu zelfstandig het wrakingsverzoek in. Verzoeker stelt aan het wrakingsverzoek dezelfde argumenten ten grondslag worden gelegd, maar dat er toch iets anders is, omdat met deze nieuwe wraking het argument van gelijkheid in rechtsbehandeling ongestoord gewogen zal kunnen worden.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat tegen een beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel open staat. Voor zover verzoeker herziening van de beslissing op het eerste wrakingsverzoek wil bereiken, is dat dus niet mogelijk en is hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
3.3.
Een volgend wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter is niet-ontvankelijk, tenzij feiten of omstandigheden worden aangevoerd die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden (zie ook artikel 4 lid 2 aanhef en onder f van het Wrakingsprotocol rechtbank Den Haag). Van dit laatste is geen sprake. Gelet hierop is verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechter. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat verzoeker het wrakingsverzoek nu in hoedanigheid van voorzitter van de VVE heeft ingediend, nu de gronden en de motivering van onderhavig wrakingsverzoek in de kern hetzelfde zijn als de in het eerste wrakingsverzoek aangevoerde gronden en deze in beide zaken door feitelijk door dezelfde persoon (‘pro se’ of als vertegenwoordiger van de VVE) aan de orde worden gesteld. Voor zover verzoeker nu andere gronden aan de orde stelt dan in het eerste wrakingsverzoek, is hij ook niet-ontvankelijk in dat verzoek. Immers, het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Aan dat vereiste is niet voldaan en het tijdsverloop tussen de handelingen van de rechter die volgens verzoek grond vormen voor wraking en de datum voor indiening van het wrakingsverzoek bestaat geen afdoende rechtvaardiging.
3.4.
Slotsom is dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.5.
Verzoeker heeft in deze procedure reeds meerdere wrakingsverzoeken gedaan die geen van alle zijn gehonoreerd en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend door [verzoeker] voor zich of namens de VVE ingediend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
  • verzoeker;
  • de wederpartij in de hoofdzaak;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.