ECLI:NL:RBDHA:2022:12795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL21.1447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van privéleven conform artikel 8 EVRM en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw die sinds 1991 in Nederland verblijft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'privéleven conform artikel 8 EVRM', welke door de Staatssecretaris was afgewezen. Eiseres voerde aan dat zij al bijna 30 jaar in Nederland woont en dat zij kwetsbaar is vanwege psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de lange verblijfsduur van eiseres niet voldoende was om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen, vooral omdat zij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar familieleden, en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met het recht op privéleven of familieleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde ook dat de medische situatie van eiseres, zoals beschreven in een advies van het Bureau Medische Advisering, niet leidde tot een vrijstelling van het mvv-vereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4461 en AWB 21/4462
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 26 april 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1960, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) van 6 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘privéleven conform artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 23 juni 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Bij besluit van 25 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor eiseres zijn verder verschenen [A] (de dochter van eiseres), [B] (de zus van eisers ) en de tolk K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Gelet hierop is eiseres in deze procedure en in de voorlopige voorzieningenprocedure geen griffierecht verschuldigd.
2. Eiseres verblijft sinds 1991 in Nederland. Zij heeft in Nederland meerdere toelatingsprocedures doorlopen. Op 31 juli 2012 is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Op 10 april 2013 is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
3. De laatst ingediende aanvraag (voor de aanvraag die hier aan de orde is) van 30 juli 2012 is afgewezen en met de uitspraak van 10 februari 2014 van de ABRvS beëindigd. Eiseres is sindsdien in Nederland uitgeprocedeerd.
4. Op 19 maart 2019 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk ingediend. Bij besluit van 13 juni 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat eiseres de aanvraag niet compleet heeft gemaakt
.
5. Op 6 augustus 2020 heeft eiseres de aanvraag ingediend die in deze procedure aan de orde is. Eiseres heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat zij al bijna 30 jaar in Nederland verblijft en zij hier hechte banden heeft opgebouwd. Verder is eiseres bekend met psychische klachten. Ten slotte vreest zij dat zij als zij terug moet naar Marokko, zij slachtoffer zal worden van eerwraak door haar ex-echtgenoot. Verweerder heeft op 15 oktober 2020 het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om advies. Op 29 december 2020 heeft het BMA advies uitgebracht over de gezondheidssituatie van eiseres.
Het besluit
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Verweerder erkent dat eiseres kwetsbaar is, maar uit het BMA-advies blijkt niet dat eiseres dusdanig kwetsbaar is dat zij niet kan reizen of dat sprake is van een medische noodsituatie. Eiseres komt daarom niet op medische gronden in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verder levert uitzetting van eiseres geen strijd op met het recht op familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Eiseres heeft niet heeft aangetoond dat tussen haar en haar meerderjarige dochter en tussen haar en haar moeder en haar zus sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verder is geen sprake van strijd met het recht op privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft privéleven in Nederland opgebouwd en is al lange tijd in Nederland, maar dat leidt niet tot de conclusie dat haar verblijf moet worden toegestaan. Van belang is dat eiseres nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Zij heeft de periode dat zij in Nederland was onvoldoende sterke banden met Nederland opgebouwd. De banden die eiseres met Nederland heeft, zijn beperkt gebleven tot haar familieleden. Van banden met derden is niet gebleken. De banden die eiseres heeft opgebouwd worden bij terugkeer naar Marokko niet verbroken en kunnen bovendien op andere wijze worden voortgezet. Van eiseres mag als meerderjarige worden verwacht dat zij zich kan handhaven in haar land van herkomst. Niet is gebleken dat eiseres in aanmerking komt voor een ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’, dan wel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende voor toepassing van de hardheidsclausule. Ook is er geen aanleiding om in afwijking van de beleidsregels de aanvraag van eiseres toch in te willigen (artikel 4:84 Awb). Op grond van artikel 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder afgezien van het horen op bezwaar.
Gronden van beroep
7. Eiseres voert aan dat niet in geschil is dat zij bekend is met psychische klachten en kwetsbaar is. Recentelijk is zij hiervoor doorverwezen naar een behandelaar en zal zij daadwerkelijk behandeling ondergaan voor haar psychische klachten bij I-Psy. Niet kan worden uitgesloten dat dat alsnog aannemelijk kan worden gemaakt dat sprake is van dusdanige psychische problematiek dat door uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Eiseres voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte onvoldoende gewicht toekent aan de lange verblijfsduur van eiseres. Niet ter discussie staat dat eiseres al sinds 1991 in Nederland verblijf. Eiseres heeft nooit een verblijfsvergunning gehad, maar zij is gedurende lange tijd traceerbaar geweest voor de Nederlandse overheid. Aan de woonduur moet dus zwaarwegende betekenis worden toegekend. Over het familieleven dat eiseres onderhoudt met haar familieleden in Nederland heeft zij verschillende verklaringen en bewijzen overgelegd waaruit een hechte band blijkt. Verweerder heeft dus ten onrechte in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat tussen haar en haar moeder en haar zus en tussen haar en haar dochter geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In geval van terugkeer naar Marokko zal eiseres in een sociaal isolement terecht komen. Verweerder had gebruik moeten maken van de hardheidsclausule. Het bestreden besluit is ten slotte in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder had eiseres moeten uitnodigen voor een hoorzitting.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 8 van het EVRM
8. Tussen meerderjarige kinderen en hun ouders kan familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaan indien sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [2] De vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is van feitelijke aard. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Daarbij kan relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. [3] Verweerder mag hierbij een zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. [4] Ook samenwoning speelt hierbij een rol.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiseres en haar dochter geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hiertoe vindt de rechtbank van belang dat de dochter van eiseres meerderjarig is, betaalde arbeid verricht en eiseres niet heeft aangetoond dat haar dochter bijzonder afhankelijk van haar is. Ook heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de besluitvorming geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder. Hiertoe vindt de rechtbank van belang dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij als enige haar moeder kon verzorgen en dat anderen, zoals haar zus of broers of daartoe bevoegde instanties, niet in de noodzakelijk zorg konden voorzien. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eiseres evenmin heeft aangetoond dat zij voor haar gestelde zorg exclusief afhankelijk is van haar dochter of haar andere familieleden. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat haar dochter en de andere familieleden eiseres op afstand financieel kunnen ondersteunen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM en de ABRvS moet bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een ‘fair balance’ worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling bij een gecontinueerd verblijf enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden dienen daarbij kenbaar te worden betrokken. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de weigering aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen in strijd is met het recht op familieleven of privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiseres kunnen laten meewegen dat zij nooit op grond van een verblijfsvergunning rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Langdurig verblijf kan in heel bijzondere omstandigheden reden zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning, maar daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Eiseres wist vanaf het begin dat ze onrechtmatig in Nederland verbleef, heeft een terugkeerbesluit en een inreisverbod gehad. Zij heeft aan het terugkeerbesluit geen uitvoering gegeven door terug te keren naar Marokko. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat de banden van eiseres met Nederland ondanks haar lange verblijfsduur beperkt zijn gebleven tot de banden met haar familieleden. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn door verweerder betrokken in de besluitvorming.
12. De conclusie is dat het uitzetten van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op deze grond.
Medische situatie
13. De BMA-arts heeft op basis van door eiseres overgelegde medische gegevens van haar huisarts en haar behandelaar het advies van 29 december 2020 opgesteld. Uit het advies blijkt dat eiseres bekend is met depressieve klachten als somberheid, slecht slapen, niet weten hoe het verder moet. Verder is sprake van een angstcomponent. De klachten bestaan al lang en lijken verbonden te zijn met ontbrekend toekomstperspectief. Eind 2019/begin 2020 heeft eiseres behandeling gehad door een zelf aangezochte psycholoog. Deze behandeling is na drie contacten beëindigd omdat eiseres niet meer kwam. De huisarts heeft eiseres doorverwezen naar I-Psy. Op het moment van het onderzoek door het BMA vond er geen behandeling plaats. Niet duidelijk was hoelang eventuele behandeling bij I-Psy zou duren. Op basis van deze gegevens heeft de BMA-arts het niet noodzakelijk gevonden om eiseres op te roepen voor spreekuuronderzoek. Verder zijn er volgens de BMA-arts bij het uitblijven van medische behandeling geen duidelijke gevolgen te verwachten. De klachten bestaan - zonder behandeling - al geruime tijd. Er zijn geen aanwijzingen dat er zich de voorgaande jaren bijzonderheden (als crisissituaties, opnames) hebben voorgedaan. De BMA-arts verwacht geen medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van behandeling. Het toestandsbeeld en de voorgeschiedenis geven daarvoor geen aanwijzingen. Eiseres is niet psychotisch of suïcidaal en de voorgeschiedenis laat geen relevante incidenten als gedocumenteerde suïcidepoging of gedwongen opname zien. Eiseres wordt in staat geacht te reizen zonder dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Aanbevolen wordt dat eiseres, als zij onder behandeling staat, een schriftelijke overdracht meeneemt en als zij medicatie krijgt, deze te continueren tijdens de reis.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres, met inachtneming van het BMA-advies van 29 december 2020, niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege haar medische situatie. De rechtbank overweegt dat een BMA-advies een deskundigenbericht aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Als verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. Eiseres kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van haar behandelaars kan zij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
15. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. Uit het BMA-advies van 29 december 2020 blijkt dat de medische situatie van eisers (haar psychische klachten) er niet aan in de weg staat dat eiseres teruggaat naar Marokko. Zij is in staat te reizen en niet is gebleken dat een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan bij uitblijven van een behandeling. Het BMA-advies is tot stand gekomen op basis van medische informatie van de huisarts van eiseres. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies moet worden getwijfeld. Eiseres heeft in beroep wel een verwijzing van de huisarts van 1 juli 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat zij is doorverwezen en dat zij een brief thuisgestuurd zal krijgen. De stelling van eiseres dat uit de nieuwe verwijzing van 1 juli 2021 blijkt dat zij daadwerkelijk behandeling zal ondergaan en dat daarom niet kan worden uitgesloten dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn kan ontstaan, is niet (met medische informatie) onderbouwd en kan daarom niet leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres eerder van de huisarts een verwijzing voor I-Psy heeft gekregen, maar dat niet is gebleken dat daarop behandeling is gevolgd.
16. De conclusie is dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op deze grond.
17. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen of om af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb.
Hoorplicht
18. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting overweegt de rechtbank als volgt. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder derhalve kunnen afzien van het beleggen van een hoorzitting. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen door eiseres is aangevoerd en de stukken van het dossier, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
19. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
3.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, 17 april 2012, no. 1598/06, www.echr.coe.int.
4.Zie de uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1003.