ECLI:NL:RBDHA:2022:12794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL21.14471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, afkomstig uit Colombia, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de afwijzing in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres had in haar asielrelaas verklaard dat zij en haar partner werden bedreigd door guerrilla's, wat leidde tot de aanvraag voor asiel. De rechtbank constateerde dat de Staatssecretaris in het bestreden besluit niet adequaat had gereageerd op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en haar niet de mogelijkheid had geboden om deze tegenstrijdigheden te verduidelijken. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig waren en had nagelaten relevante informatie uit andere dossiers te overleggen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14471
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer 1]

mede namens haar kinderen
[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer 2] en
[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer 3] , samen eisers
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 maart 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is verschenen de tolk, E.E.H. Willems. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1969 en is afkomstig uit Colombia. Eiser 1 en eiser 2 zijn de kinderen van eiseres. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 2] 1999 en eiser 2 is geboren op
[geboortedatum 3] 2004.
2. Eiseres heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat de partner van eiseres een bedrijf in leningen had (hij leende mensen geld uit van het gezamenlijke spaargeld). In 2013 kwam eiseres via een gemeenschappelijke vriend erachter dat haar partner werd afgeperst door de guerrilla's (van de Farc). In datzelfde jaar werden de broer van haar partner en ook de vriend vermoord. Op 22 mei 2016 is de partner van eiseres vermoord. Toen eiseres na acht of
negen dagen de auto van haar partner ging ophalen werd zij bedreigd door guerrilla's. Zij moest de auto achterlaten omdat haar partner nog schulden zou hebben bij de guerrilla's. In 2017 kwamen de guerrilla's naar de taverne van eiseres. Ze eisten maandelijks 1 miljoen peso's van haar. Van 2017 tot 2020 heeft eiseres geld betaald. Vanaf september/oktober 2019 begon eiseres achterstand te krijgen in de betalingen. In januari 2021 kon eiseres maar de helft betalen. Op 25 januari 2020 werd de schoondochter van eiseres bedreigd. Daarop is de familie ondergedoken bij de zus van eiseres. Toen de zoon ( [A] ) van eiseres op 5 februari 2020 op zijn werk zijn ontslaggeld is gaan halen, is hij in elkaar geslagen. Tegen haar zoon is gezegd dat eiseres geld moest betalen anders zouden haar kinderen naar de Farc worden gebracht. Op 31 januari 2020 heeft eiseres aangifte gedaan. Omdat ze alleen een telefoonnummer kreeg dat ze kon bellen als ze een verdacht persoon zag, en de politie doorgaans niets doet om te helpen, heeft eiseres besloten te vluchten. Eiseres kan nergens anders in Colombia gaan wonen, want de Farc opereert in het hele land en ze zullen eiseres vinden waar zij ook gaat wonen.
Besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege afpersing door de Farc.
Verweerder acht de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiseres wordt niet gevolgd in haar verklaringen over de afpersing door de Farc. Zij heeft haar verklaringen niet ondersteund met bewijs. Bovendien heeft zij tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De verklaringen van eiseres over afpersing door de Farc worden daarom niet geloofwaardig geacht. Eiseres komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, van de Vw 2000.
Gronden van het beroep
4. Eiseres is het niet eens met het besluit van verweerder. Zij voert aan dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste tot stand is gekomen. Verweerder maakt een eigen verhaal van de verklaringen van eiseres en stelt vervolgens dat het ongeloofwaardig is. Verweerder gaat daarbij voorbij aan wat eiseres hierover in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Het bestreden besluit berust op willekeur. In het voornemen was verweerder van mening dat niet aannemelijk was dat eiseres werd afgeperst omdat zij niet kon beschikken over 1 miljoen peso’s. Nadat eiseres in de zienswijze heeft aangegeven dat zij niet werd afgeperst vanwege de hoogte van haar inkomen maar omdat de Farc dacht dat zij kon beschikken over het geld van de leningen van haar partner, heeft verweerder feitelijk de redenering omgedraaid. Verweerder stelde zich vervolgens op het standpunt dat niet is gebleken van deze inkomsten en eiseres daarom dus niet heeft kunnen betalen tot 2020. Deze inkomsten zijn eerder niet door vereerder betwist, ook al bestonden daar geen bewijsstukken van. Juist de hoogte van die inkomsten was in het voornemen nog reden voor verweerder om niet te willen geloven dat eiseres werd afgeperst. Met betrekking tot het geven van inzage in de diverse dossiers voert eiseres aan dat zij het recht heeft op en er belang bij heeft om de informatie uit de gehoren van anderen die worden tegengeworpen in totaliteit en in context te beoordelen en daar iets van te vinden, in het kader van een eerlijk proces. Als verweerder geen volledige inzage geeft, kan verweerder deze informatie niet gebruiken. In de door verweerder
aangehaalde citaten ziet eiseres geen tegenstrijdigheden op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de aanval en mishandeling is verzonnen. Verweerder vergelijkt de verklaringen ten onrechte één op één.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres heeft tegengeworpen dat zij op diverse punten onvoldoende gedetailleerde en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo werpt verweerder aan eiseres tegen dat zij niet meer en gedetailleerd kan verklaren over de afpersingen van haar partner, terwijl zij ook heeft verklaard dat het bedrijf in leningen opgezet kon worden omdat ze gezamenlijk geld hadden weten te sparen. Verder werpt verweerder tegen dat eiseres ook heeft verklaard dat zij op de hoogte was van de afpersingen. Ook werpt verweerder haar tegen dat onduidelijk is geworden hoe zij het afpersingsgeld kon betalen van haar baan als schoonmaakster. Verweerder komt op basis van de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres tot de conclusie dat het relaas ongeloofwaardig is.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres pas in het voornemen met deze tegenstrijdigheden heeft geconfronteerd. Eiseres heeft hierop in de zienswijze gereageerd. Zo heeft eiseres in de zienswijze aangevoerd dat zij niet gedetailleerder over de afpersingen kan verklaren, omdat zij niet bij het bedrijf van haar partner was betrokken en daarom geen inzicht had in de inkomsten en uitgaven. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van eiser 2. Eiser 2 heeft in zijn nader gehoor verklaringen afgelegd over het bedrijf van de partner van eiseres en hoe de boekhouding in zijn werk ging. Verweerder heeft deze verklaringen niet betrokken bij de besluitvorming. Verder heeft eiseres in de zienswijze toegelicht dat zij de bedragen die werden geëist kon betalen vanuit haar inkomen van haar werk en haar bar/taverne en door haar spaargeld in te zetten. Verweerder is hieraan in het besluit voorbijgegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in wat eisers in de zienswijze hebben aangevoerd aanleiding had moeten zien om hen nader te horen en in ieder geval eiseres te confronteren met de tegenstrijdigheden die verweerder meent te lezen in de verklaringen. Door dit na te laten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid.
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit ervan gaat uit dat eiseres aangifte heeft gedaan bij de politie over de afpersing. Van deze aangifte heeft eiseres ook een kopie overgelegd. Verweerder laat echter na in te gaan op de betekenis hiervan voor de geloofwaardigheid van het relaas.
8. De rechtbank stelt ten slotte vast dat verweerder zich beroept op de nadere gehoren van de oudste zoon van eiseres en zijn vrouw, zonder dat hij deze in de procedure heeft ingebracht. Verweerders stelling dat eiseres zelf aan haar zoon om deze stukken had kunnen vragen volgt de rechtbank niet. Deze stukken zijn op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die verweerder, eventueel met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, aan de rechtbank had moeten overleggen.
Conclusie
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen aangezien verweerder eisers opnieuw zal moeten horen
en een nieuw besluit zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien verweerder eisers opnieuw zal moeten horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.