In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, afkomstig uit Colombia, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de afwijzing in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres had in haar asielrelaas verklaard dat zij en haar partner werden bedreigd door guerrilla's, wat leidde tot de aanvraag voor asiel. De rechtbank constateerde dat de Staatssecretaris in het bestreden besluit niet adequaat had gereageerd op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en haar niet de mogelijkheid had geboden om deze tegenstrijdigheden te verduidelijken. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig waren en had nagelaten relevante informatie uit andere dossiers te overleggen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.