ECLI:NL:RBDHA:2022:12774
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure
Op 3 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. M.E. Kiers, de rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had twee gronden voor wraking aangevoerd. De eerste grond betrof de beslissing van de rechter om niet direct in te gaan op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij er sprake is van objectieve vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het enkele feit dat de rechter niet direct op het verzoek tot aanhouding wilde beslissen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.
De tweede wrakingsgrond betrof de uitleg die de rechter had gegeven over artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat de rechter onvoldoende kennis had genomen van bepaalde stukken, wat volgens hem een schijn van vooringenomenheid zou opleveren. De wrakingskamer oordeelde echter dat de uitleg van de rechter over de procedure en de toepasselijke wettelijke bepalingen regulier was en dat er geen objectieve schijn van vooringenomenheid kon worden afgeleid uit de omstandigheden.
De wrakingskamer achtte zich voldoende geïnformeerd om over het wrakingsverzoek te beslissen en wees het verzoek af. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.