ECLI:NL:RBDHA:2022:12774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/09/633500 / KG RK 22-995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. M.E. Kiers, de rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had twee gronden voor wraking aangevoerd. De eerste grond betrof de beslissing van de rechter om niet direct in te gaan op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij er sprake is van objectieve vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het enkele feit dat de rechter niet direct op het verzoek tot aanhouding wilde beslissen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De tweede wrakingsgrond betrof de uitleg die de rechter had gegeven over artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker stelde dat de rechter onvoldoende kennis had genomen van bepaalde stukken, wat volgens hem een schijn van vooringenomenheid zou opleveren. De wrakingskamer oordeelde echter dat de uitleg van de rechter over de procedure en de toepasselijke wettelijke bepalingen regulier was en dat er geen objectieve schijn van vooringenomenheid kon worden afgeleid uit de omstandigheden.

De wrakingskamer achtte zich voldoende geïnformeerd om over het wrakingsverzoek te beslissen en wees het verzoek af. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/44
zaak- /rekestnummer: C/09/633500 / KG RK 22-995
Beslissing van 3 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot de wraking van:
mr. M.E. Kiers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt onder andere uit:
- het proces-verbaal van 8 augustus 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- het e-mailbericht van verzoeker van 8 augustus 2022 met een aanvullende motivering van het wrakingsverzoek;
- het e-mailbericht van verzoeker van 10 augustus 2022 met zijn reactie op het proces-verbaal van de zitting van 8 augustus 2022;
- verschillende e-mailberichten van verzoeker, waaronder ook de correspondentie tussen verzoeker en de klachtenfunctionaris van deze rechtbank;
- de schriftelijke reactie van de rechter, ontvangen door de wrakingskamer op
15 september 2022;
- de pleitnota van verzoeker van 17 september 2022.
1.2.
Op 19 september 2022 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn
verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] ;
- de rechter;
- mrs. [A] en [B] , namens de inspecteur van de Belastingdienst, wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met de nummers SGR 21/302, SGR 21/303 en SGR 21/2752 tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst.
In die zaken heeft op 8 augustus 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft verzoeker verzocht de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure. De rechter heeft aan verzoeker meegedeeld dat zij later over het verzoek tot aanhouding zou gaan beslissen. Ook heeft verzoeker een verzoek ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tot – kort samengevat – geheimhouding van bepaalde stukken ingediend. De rechter heeft aan verzoeker meegedeeld dat zij geen kennis heeft genomen van de stukken die betrekking hebben op het artikel 8:29 Awb verzoek. Zij heeft daarbij gezegd dat artikel 8:29 Awb niet op verzoeker van toepassing was. Verzoeker heeft de rechter vervolgens gewraakt.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de pleitnota van 17 september 2022, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
a. De rechter heeft de behandeling van de zaak niet op verzoek van verzoeker direct aangehouden, in afwachting van de beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure.
De rechter heeft zich onvoldoende voorbereid door de stukken die betrekking hebben op het artikel 8:29 Awb verzoek van verzoeker, niet te lezen.
Uit het voorgaande kan naar de mening van verzoeker afgeleid worden dat de rechter vooringenomen en partijdig is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna - voor zover - nodig besproken.
2.4
Verzoeker heeft de wrakingskamer verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden, omdat de wrakingskamer eerst kennis zou moeten nemen van de zittingsaantekeningen van de zitting van 8 augustus 2022. Volgens verzoeker is de wrakingskamer zonder die aantekeningen onvoldoende voorgelicht om het wrakingsverzoek te kunnen beoordelen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Ad wrakingsgrond a.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de beslissing van de rechter om de behandeling van de zaak niet meteen op het verzoek van verzoeker aan te houden, in afwachting van de beslissing in de voorlopige voorzieningenprocedure, een procedurele beslissing is. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Dat van zo’n situatie sprake is, is onvoldoende gesteld en niet gebleken. Het enkele feit dat de rechter niet direct op het verzoek tot aanhouding van verzoeker wilde beslissen, levert geenszins een objectieve en gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid op. Ook de wijze waarop zij dat heeft gedaan, door de neutrale bewoordingen te gebruiken dat zij eerst verder wilde gaan en er later op wilde beslissen, levert een dergelijke schijn op geen enkele wijze op. Wrakingsgrond a. kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgrond b.
3.3.
Ook wrakingsgrond b. kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 augustus 2022 blijkt dat de rechter aan verzoeker heeft uitgelegd wat het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb inhoudt en waarom dat artikel niet van toepassing is op verzoeker. Zij heeft aan verzoeker uitgelegd dat zij de relevante stukken niet had gelezen, aangezien zij dan over meer informatie dan de wederpartij zou beschikken. Zij heeft verzoeker na de toelichting op artikel 8:29 Awb uitgelegd dat hij ervoor kon kiezen de stukken wel of niet in te brengen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hier sprake van een reguliere wijze van het uitleggen van de procedure en de toepasselijke wettelijke bepaling door de rechter aan verzoeker. De omstandigheid dat de rechter (nog) geen kennis had genomen van bepaalde stukken, heeft de rechter gemotiveerd aan de hand van genoemde wettelijke bepaling. Enige objectieve en gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid kan hieruit dan ook niet afgeleid worden.
Verzoek tot aanhouding
3.4
Uit het voorgaande volgt dat de wrakingskamer zich voldoende geïnformeerd acht om te oordelen over de twee door verzoeker aangedragen wrakingsgronden en dus om over het wrakingsverzoek van verzoeker te beslissen. Verzoeker heeft niet gesteld en ook niet gebleken is waarom naast het proces-verbaal van de zitting van 8 augustus 2022 de zittingsaantekeningen van 8 augustus 2022 nodig zouden zijn om het wrakingsverzoek te beoordelen. De wrakingskamer ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
Eindconclusie
3.5
Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter;
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, S.M. Westerhuis-Evers en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
De griffier is buiten staat deze de voorzitter
beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.