ECLI:NL:RBDHA:2022:12772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/09/634703 / KG RK 22-1096, C/09/634704 / KG RK 22-1097, C/09/634705 / KG RK 22-1098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechters in strafzaak

Op 3 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag de wrakingsverzoeken van een gedetineerde verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking aangevraagd van de rechters F.C. Berg, F.X. Cozijn en P.C. Goilo-Kam, die betrokken waren bij zijn strafzaak. De wrakingsgrond was gebaseerd op de bewering dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij een onjuiste beslissing hadden genomen met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verzoeker. De wrakingskamer heeft de geluidsopnames van de zitting van 1 september 2022 beluisterd, waarin de verzoeker een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de bewoordingen van de rechters ongelukkig waren, maar niet duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechters slechts een voorlopig oordeel gaven en dat de motivering van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet als blijk van partijdigheid kon worden opgevat. De wrakingsverzoeken werden afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummers: 2022/48, 2022/49 en 2022/50
zaak- /rekestnummers: C/09/634703 / KG RK 22-1096, C/09/634704 / KG RK 22-1097 en C/09/634705 / KG RK 22-1098
Beslissing van 3 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van
[verzoeker] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. I.A. van Straalen te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. F.X. Cozijn en mr. P.C. Goilo-Kam, rechters van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 1 september 2022;
- de schriftelijke wrakingsverzoeken van 2 september 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechters, ontvangen door de wrakingskamer op 18 september 2022;
- de pleitnotitie van de raadsman.
1.2.
Op 19 september 2022 zijn de verzoeken tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. I.A. van Straalen;
- mr. F.C. Berg (hierna: de voorzitter).
De verzoeken zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de wrakingsverzoeken van de medeverdachte van verzoeker.

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
Verzoeker heeft drie afzonderlijke en gelijkluidende wrakingsverzoeken ingediend tegen de rechters. Met instemming van verzoeker en zijn raadsman zal de wrakingskamer deze verzoeken gezamenlijk behandelen in één schriftelijke beslissing.
2.2.
De verzoeken strekken tot wraking van de leden van de meervoudige kamer in de strafzaak met het parketnummer 09/009988-22 tegen verzoeker als verdachte.
2.3.
Op 1 september 2022 heeft in voornoemde strafzaak een zogenoemde pro forma-behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden. Op die zitting werd ook, gelijktijdig maar niet gevoegd, de zaak tegen de medeverdachte behandeld. Tijdens voornoemde zitting heeft de raadsman namens verzoeker – onder andere – een verzoek tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Dat verzoek is door de meervoudige kamer afgewezen. In het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2022 is daarover het volgende opgenomen:
“Na beraadslaging deelt de voorzitter als beslissing van de rechtbank het volgende mee
(het schuingedrukte is zoveel mogelijk woordelijk opgenomen is dit proces-verbaal):
De rechtbank vindt nog steeds dat de twaalfjaarsgrond en de herhalingsgrond sterk aanwezig zijn. De rechtbank denkt daarbij met name aan de eerdere veroordeling van u, meneer [naam] . We hebben met betrekking tot die twaalfjaarsgrond ook gedacht aan de betrokkenheid waar ernstige bezwaren van bestaan bij de invoer van 1500 kilogram heroïne en we hebben bedacht dat de rol die u heeft, zoals die tot nu toe uit het dossier blijkt, een andere is dan die van de mensen die wel in vrijheid zijn gesteld in de zaak [onderzoeksnaam] .
De persoonlijke belangen van de verdachte wegen niet op tegen het algemeen belang dat de verdachte langer blijft vastzitten. Niet duidelijk is hoe het herhalingsgevaar kan worden ingeperkt gedurende een schorsing van de voorlopige hechtenis. Dat kan onvoldoende met elektronisch toezicht en de rechtbank ziet geen andere methode. De verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.”
2.4.
De strafzaak tegen verzoeker is vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden, maar niet langer dan drie maanden.
2.5.
Verzoeker heeft blijkens de schriftelijke verzoeken, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd:
a. In de motivering van de rechters tot afwijzing van het verzoek tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis, door de zinsnede te gebruiken: “uw rol in de zaak [onderzoeksnaam] is heel anders dan die van de andere verdachten”, ligt een oordeel besloten dat op onaanvaardbare wijze vooruit loopt op de bij de inhoudelijke behandeling nog te nemen beslissingen. In de uitspraak over de voorlopige hechtenis ligt als oordeel besloten dat verzoeker daadwerkelijk de gebruiker zou zijn van het Sky-ID dat door de politie aan hem wordt gekoppeld. Door verzoeker wordt dit stellig ontkend. Ook wordt door deze bewoordingen van de uitspraak de indruk gewekt dat de rechters al een oordeel hebben gevormd over de rol van verzoeker in de strafzaak en dat mede vanwege die rol het gevaar voor herhaling in het kader van een schorsing nooit kan worden ingeperkt.
De rechters hebben ten onrechte het verzoek tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, aangezien vijf andere medeverdachten die in februari 2021 op heterdaad werden aangehouden, al meer dan een jaar geleden door de rechtbank Rotterdam op vrije voeten zijn gesteld. Ook in 35 andere zaken werd de voorlopige hechtenis geschorst. Het afwijzen van een soortgelijk verzoek in een soortgelijke zaak kan niet anders geduid worden dan een vooringenomen houding van de rechters.
2.6.
De rechters zijn volgens verzoeker daarom vooringenomen, althans wordt met deze motivering bij verzoeker de objectieve en gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.7.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op de verzoeken gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Juistheid van het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2022
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman de juistheid van het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2022 uitdrukkelijk betwist. Volgens de raadsman heeft de meervoudige kamer bij haar motivering niet een koppeling gemaakt tussen “de betrokkenheid waar ernstige bezwaren van bestaan” en de frase “we hebben bedacht dat de rol die u heeft een andere is dan die van de mensen die wel in vrijheid zijn gesteld”, terwijl daarbij evenmin is uitgesproken “zoals die tot nu toe uit het dossier blijkt”.
3.3.
De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat het proces-verbaal is opgemaakt en vastgesteld aan de hand van de geluidsopnames van de zitting en dat (met name het schuingedrukte gedeelte in) het proces-verbaal een juiste weergave is van wat ter zitting als beslissing is meegedeeld. De voorzitter heeft aangeboden aan de wrakingskamer en aan de raadsman van de verzoeker dat zij de geluidsopnames beluisteren, om helderheid te kunnen krijgen over dit punt.
3.4.
De raadsman van verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij geen behoefte heeft om de geluidsopnames te beluisteren, maar dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de wrakingskamer in raadkamer de geluidsopnames zal beluisteren. Hij zal zonder meer voor juist aannemen hetgeen de wrakingskamer in haar beslissing omtrent de inhoud van de geluidsopnames zal vermelden.
3.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat een proces-verbaal van een zitting in beginsel de enige kenbron is van hetgeen ter zitting is besproken en dat ook in beginsel er vanuit wordt gegaan dat de inhoud van een door een rechter en een griffier vastgesteld en ondertekend proces-verbaal juist is. Geluidsopnames van een behandeling ter zitting zijn, net als de aantekeningen van een griffier, geen processtukken en kunnen daarom niet ingebracht worden ter beoordeling van een rechtsgeschil. De wrakingskamer heeft echter in dit specifieke geval bij hoge uitzondering, nu dit door de voorzitter is benoemd en aangeboden, de geluidsopnames van de zitting van 1 september 2022 beluisterd. De raadsman heeft uitdrukkelijk de juistheid van het proces-verbaal betwist met betrekking tot een kernpunt van een van zijn wrakingsgronden. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid acht de wrakingskamer het van belang om hierover helderheid te krijgen.
3.6.
Na het beluisteren van de geluidsopnames van de zitting van 1 september 2022 komt de wrakingskamer tot de conclusie dat wat in het proces-verbaal staat vermeld in de schuingedrukte passage een correcte en precieze weergave is van wat ter zitting als beslissing is meegedeeld.
3.7.
De wrakingskamer zal bij de verdere beoordeling van de wrakingsverzoeken van verzoeker uitgaan van de inhoud van het proces-verbaal van 1 september 2022.
Ad wrakingsgrond a.
3.8.
Verzoeker legt aan het verzoek ten grondslag dat de motivering van de (tussen)beslissing een grond voor wraking is. Uitgangspunt moet zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Een dergelijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan de orde.
3.9.
De wrakingskamer overweegt daartoe het navolgende.
De door de rechters gebruikte bewoordingen “
de rol die u heeft, zoals die tot nu toe uit het dossier blijkt”ter afwijzing van het verzoek tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis zijn weliswaar ongelukkig te noemen, maar uit de gehele context van de motivering van de afwijzende beslissing blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende dat deze bewoordingen zijn gebruikt in het kader van de ernstige bezwaren en een voorlopig karakter hebben. Dat blijkt immers uit de voorafgaand aan die zin beschreven zinsnede “betrokkenheid waar ernstige bezwaren van bestaan”. Ook uit de daarna beschreven zinsnede “zoals die tot nu toe uit het dossier blijkt” leidt de rechtbank af dat de rechters hiermee slechts een voorlopig oordeel over de rol van de verdachte tot dan toe tot uitdrukking wilden brengen. Daarnaast kan uit de gebezigde bewoordingen niet afgeleid worden dat de rechters een definitief oordeel hebben gegeven dat vanwege de rol van verzoeker het gevaar voor herhaling nimmer ingeperkt kan worden. Uit de gehele context blijkt voldoende dat de rechters de ernstige bezwaren en de gronden hebben getoetst aan de hand van de destijds voorliggende feiten en omstandigheden. Al met al blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer voldoende dat de rechters met de gebezigde bewoordingen slechts een voorlopige indruk van de zaak hebben gegeven. Enige objectieve en gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid kan hieruit dan ook niet afgeleid worden.
3.10.
Wrakingsgrond a. kan daarom ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Ad wrakingsgrond b.
3.11.
Verzoeker vindt de rechters ook vooringenomen omdat zij een onjuiste beslissing hebben genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
3.12.
Wrakingsgrond b. kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
3.13.
De wrakingsverzoeken worden daarom afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst de verzoeken tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. I.A. van Straalen;
• de officier van justitie mr. M. van Oosten;
• de rechters;
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, S.M. Westerhuis-Evers en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
De griffier is buiten staat deze de voorzitter
beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.