In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 september 2022 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, wonende in Spanje, naar aanleiding van een procedurele beslissing in een bestuursrechtelijke zaak tegen het Centraal Administratiekantoor (CAK). De verzoeker stelde dat de rechter, mr. C.G. Meeder, vooringenomen was en niet de juiste omstandigheden had gecreëerd voor zijn deelname aan de zitting. De verzoeker had aangegeven dat hij niet fysiek aanwezig kon zijn bij de zitting op 28 september 2022, en dat hij geen financiële middelen had om te reizen. Hij verzocht de rechtbank om de zitting te schorsen en om een andere rechter aan te wijzen.
De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er bijzondere omstandigheden zijn die de objectieve onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet verplicht is om financiële middelen te verschaffen aan een procespartij om deze in staat te stellen fysiek aanwezig te zijn. De beslissing om de zitting op 28 september 2022 te houden en de verzoeker de mogelijkheid te bieden om via videoverbinding of telefonisch deel te nemen, werd als een procedurele beslissing beschouwd. De wrakingskamer stelde vast dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was, omdat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.