Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Libanese nationaliteit. Eiseres heeft een visum kort verblijf aangevraagd om [naam] (referent), haar zoon, te bezoeken.
2. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Ook heeft eiseres niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Daarnaast bestaat redelijke twijfel over het voornemen Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten. Eiseres heeft een geringe sociale en economische binding met Libanon, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij een voldoende sterke sociale en economische binding heeft met Libanon. Eiseres heeft in 2018 en 2020 al een visum gehad. In 2018 heeft zij gebruikgemaakt van haar visum en is toen tijdig teruggekeerd naar Libanon. Bij uitgave van deze visa is er wel economische en sociale binding met Libanon aangenomen. Eiseres heeft alle reden om terug te keren naar Libanon nu zij haar echtgenoot achterlaat en voor haar kinderen en haar moeder zorgt in Libanon. Daarnaast kan eiseres beschikken over voldoende middelen om haar reis en verblijf te betalen. Tot slot voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
4. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat er in bezwaar gehoord wordt, tenzij één van de uitzonderingsgronden van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals een kennelijk ongegrond bezwaar, zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
5. Verweerder heeft op de zitting erkend dat ten onrechte niet is gehoord in deze zaak. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder niet heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Het bestreden besluit is daarom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beziet hierna of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten.
Redelijke twijfel over tijdige terugkeer/vestigingsgevaar
6. Bij een aanvraag om een visum voor kort verblijf beoordeelt verweerder of eiseres een risico vertegenwoordigt van illegale immigratie. Bij deze beoordeling spelen omstandigheden, zoals het reisdoel, de middelen en de sociale- en economische binding met het land van herkomst een grote rol. De rechtbank overweegt dat ook andere omstandigheden een rol kunnen spelen bij deze risico inschatting, zoals de omstandigheid dat aan eiseres eerder tweemaal een visum voor kort verblijf is verleend en zij zich aan de visumvoorwaarden heeft gehouden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft betrokken dat eiseres eerder twee keer een visum heeft gekregen en dat zij tijdig is teruggekeerd. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd door verweerder.
Sociale en economische binding
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres een sterke binding met Libanon. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de echtgenoot van eiseres, haar andere meerderjarige kinderen en haar moeder, waar zij voor zorgt, zich in Libanon bevinden. Verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres achterblijft. Haar sociale binding is dan ook zeer sterk. Daarnaast is het enkele feit dat eiseres de daadwerkelijke inkomsten van haar fotostudio niet goed heeft onderbouwd met de overgelegde bankafschriften, onvoldoende voor het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van voldoende economische binding met Libanon. Eiseres heeft namelijk voldoende informatie overgelegd waaruit volgt dat zij samen met haar echtgenoot een fotostudio runt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het bestaan van de fotostudio maakte dat de economische binding bij twee eerdere visumaanvragen van eiseres voldoende is bevonden. Verweerder heeft bij die twee aanvragen aangenomen dat eiseres een bedrijf runt en daar inkomsten uit genereert. Eiseres heeft in onderhavige aanvraag bewijs, namelijk een verklaring van de burgemeester, overgelegd dat zij het bedrijf nog steeds runt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de situatie in onderhavige aanvraag is veranderd ten opzichte van de situatie in de vorige visumaanvragen.
8. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres de reis- en verblijfskosten niet kan betalen. Eiseres heeft een bankafschrift van een rekening op haar naam overgelegd waar voldoende geld op staat om de reis- en verblijfskosten te betalen. Zij heeft dan ook voldoende onderbouwd over voldoende middelen te beschikken. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het geld niet vrij beschikbaar is vanwege de financiële restricties in Libanon, is het aan verweerder om te onderbouwen dat de restricties dusdanig ernstig zijn dat zij niet genoeg geld kan opnemen om haar reis-en verblijfskosten te betalen. Dit heeft verweerder nagelaten.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
10. Gelet op bovenstaande overweegt de rechtbank dat redelijkerwijs geen andere uitkomst mogelijk is dan dat aan eiseres het gevraagde visum wordt verleend. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en verweerder op te dragen het gevraagde visum voor kort verblijf aan eiseres te verlenen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).