In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.H.M. Maas, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiseres had beroep ingesteld tegen een beslissing van het COA over haar eigen bijdrage in de kosten van opvang. De rechtbank moest beoordelen of het beroep tijdig was ingediend. Eiseres had haar beroepschrift gedateerd op 4 augustus 2022, maar dit was pas op 8 augustus 2022 door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroep op 4 augustus 2022 was verstreken, omdat de termijn begon op 8 juli 2022, de dag na de bekendmaking van het besluit door het COA.
Eiseres stelde dat zij eerder op 4 augustus 2022 per e-mail een beroep had ingesteld en dat het COA dit beroepschrift had moeten doorsturen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen doorzendplicht voor het COA bestond, omdat eiseres duidelijk had aangegeven dat zij ook een aangetekende brief had verzonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres te laat beroep had ingesteld en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de zaak gedaan en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.