ECLI:NL:RBDHA:2022:12712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL21.10247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Venezolaanse eiser niet-ontvankelijk verklaard, maar onvoldoende onderzoek naar behandeling in Chili

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op basis van de stelling dat Chili als veilig derde land kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig had onderzocht of de eiser in Chili overeenkomstig de beginselen van het Vreemdelingenbesluit 2000 zou worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had ingegaan op de verschillende bronnen die de eiser had aangedragen, waaruit bleek dat het non-refoulementbeginsel in Chili in de praktijk wordt geschonden. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om nader onderzoek te doen naar de situatie in Chili en een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de zorgen die de eiser heeft geuit over de behandeling in Chili.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 mei 2022 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10247

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 28 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.E.H. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Venezolaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1959. Eiser heeft verklaard dat hij in 2015 zijn dochter – die journalistiek had gestudeerd en binnen het studentenleven heel erg actief was als activiste – het land uit heeft geholpen omdat zij werd bedreigd. Zijn dochter ging naar Chili. Eiser en zijn vrouw – die van Chileense afkomst is en de Chileense nationaliteit bezit – vertrokken in augustus 2018 ook naar Chili. Dit in verband met problemen die eiser in Venezuela had vanwege zijn deelname aan oppositionele activiteiten gericht tegen president Chavez. Eiser verbleef 10 á 11 maanden in Chili op basis van een visum voor de duur van een jaar (geldig tot 25 augustus 2019), dat hij kon krijgen omdat hij was getrouwd met een Chileense. Op 18 juli 2019 keerde eiser terug naar Venezuela omdat hij dacht dat de situatie zou veranderen nadat Juan Guaidó aan de macht kwam als (interim) president. Niet lang na zijn terugkeer in Venezuela werd eiser echter opnieuw bedreigd, waarna eiser op 23 november 2019 met het vliegtuig vanuit Venezuela via Madrid naar Amsterdam reisde. Op 24 november 2019 meldde eiser zich bij de Nederlandse autoriteiten voor asiel.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Weliswaar staat in het bestreden besluit onder het kopje “Besluit” dat de aanvraag wordt afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, maar dit moet – mede gelet op de motivering van het bestreden besluit en de overwegingen uit het voornemen die deel uitmaken van het bestreden besluit – worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd ten grondslag gelegd dat Chili voor eiser kan worden beschouwd als veilig derde land. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft tegen het bestreden besluit beroepsgronden aangevoerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In de uitspraken van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3378 en 3379) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is. Verweerder moet bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in het derde land bij zijn oordeel betrekken en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling inzichtelijk maken. Uit het onderzoek moet blijken dat een vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zal worden behandeld. Als aan de hand van zorgvuldig onderzoek goed is gemotiveerd dat de vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan verweerder dit slechts tegenwerpen indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het voor hem redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als een vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden. Het is in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige band en het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen. Daarnaast kan verweerder slechts tegenwerpen dat het derde land voor de vreemdeling een veilig derde land is, indien de vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken waarom toegang tot het derde land in beginsel mogelijk moet zijn. Hiertoe dient verweerder aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van een vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden in zijn geval niet aanwezig zijn. Verweerder dient de vragen over de band met en toelating tot het derde land eerst te beantwoorden. Een inhoudelijke beoordeling van de situatie in het derde land is immers overbodig als de band met dat land niet aan de voorwaarde voldoet of de vreemdeling er niet wordt toegelaten, aldus de Afdeling.
Band
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser een zodanig band heeft met Chili dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Daarbij is van belang – zoals verweerder in de besluitvorming onweersproken heeft overwogen – dat eisers echtgenote de Chileense nationaliteit heeft, hun huwelijk staat ingeschreven in Chili en zij eerder gedurende 10 á 11 maanden zonder problemen in Chili hebben verbleven, terwijl er in Chili nog meer familie van eiser woont waarbij eiser en zijn echtgenote ook enige tijd hebben gewoond toen zij in Chili verbleven. Eiser heeft in beroep weliswaar betoogd dat verweerder in het bestreden besluit niet in voldoende mate is ingegaan op hetgeen hij in dit verband in de zienswijze heeft aangevoerd, maar dit betoog faalt. Hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd, namelijk dat hij al twee jaar wacht in Nederland, dat hij in Nederland is gehoord over de gevaren bij uitzetting naar Venezuela, dat hij slaapproblemen heeft en dat in Chili een negatief politiek klimaat heerst tegen Venezolanen, ziet immers niet zozeer op de (persoonlijke) band van eiser met Chili maar veeleer op andere aspecten die bij de vraag over de band niet van belang zijn. Dat verweerder hieraan in het bestreden besluit geen of nauwelijks aandacht heeft besteed, leidt dan ook niet tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek. In de enkele stelling van eiser dat hij in Chili maar korte tijd heeft verbleven en dat hij toen niet in staat bleek te zijn om in zijn eigen onderhoud en dat van zijn echtgenote te voorzien, heeft verweerder voorts geen aanleiding hoeven zien om – in weerwil van het vorenstaande – tot een andere conclusie te komen ten aanzien van de vraag of eiser een zodanig band heeft met Chili dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan.
Toelating
7. Volgens de vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] moet verweerder, als hij tegenwerpt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat toegang tot het derde land in beginsel mogelijk is. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het vervolgens aan die vreemdeling is om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn en inspanningen te doen om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land dan wel aan te tonen dat niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen.
8. Het standpunt van verweerder ter zitting dat eiser (ook) in aanmerking kan komen voor een toeristenvisum voor Chili ligt niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Zoals ter zitting aan partijen voorgehouden acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om dit eerst ter zitting naar voren gebrachte standpunt bij de beoordeling te betrekken. Daarom behoeft dit punt geen bespreking.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser tot Chili zal worden toegelaten. Daartoe heeft verweerder in de eerste plaats terecht van belang geacht dat eiser eerder, tijdens zijn verblijf in Chili, een (tijdelijk) verblijfsvisum heeft gehad. Eiser heeft dit visum gekregen op 29 mei 2018 en heeft Chili legaal kunnen inreizen en daar verbleven van augustus 2018 tot juli 2019 bij verschillende familieleden. Eiser heeft verklaard dat hij dit visum kon krijgen omdat hij is getrouwd met een Chileense en dat hij het visum heeft aangevraagd bij het consulaat van Chili in zijn woonplaats en het visum heeft gekregen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet opnieuw tot Chili zal worden toegelaten op grond van een dergelijk (tijdelijk) verblijfsvisum.
Daarnaast heeft verweerder door te verwijzen naar het met ingang van 16 april 2018 geïntroduceerde Visa de Responsabilidad Democrática’ aannemelijk gemaakt dat toegang tot Chili ook op grond daarvan in beginsel mogelijk is. Dit visum kan worden verkregen door Venezolanen die in Chili willen verblijven en werken (en er familieleden hebben). Dit visum is geldig voor een jaar en kan daarna met een jaar verlengd worden. Dat aan deze toelating voorwaarden zijn verbonden maakt dit op zichzelf niet anders, omdat het aan eiser is om aan te tonen dat hij niet aan die voorwaarden kan voldoen en daarom niet wordt toegelaten. In het kader van de op eiser rustende bewijslast om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot Chili niet aanwezig zijn, is het aan eiser om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilig derde land dan wel aan te tonen dat niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen. Eiser heeft evenwel niet de nodige inspanningen verricht om aan de geldende voorwaarden te voldoen, maar volstaan met het overleggen van een overzicht van de voorwaarden en het geven van een uitleg waarom hij in zijn optiek duidelijk niet voldoet aan deze voorwaarden. Hiermee heeft eiser niet aangetoond dat hij geen toegang tot Chili kan krijgen.
Veiligheid
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in dit verband in de zienswijze heeft verwezen naar verschillende bronnen waaruit volgens hem blijkt dat Chili (ook recent) het non-refoulementbeginsel in de praktijk schendt en dat er sprake is van een patroon waarin asielzoekers uit Venezuela de toegang tot de asielprocedure wordt ontzegd. Verweerder heeft hierover in de besluitvorming uitsluitend overwogen, zonder nadere toelichting, dat eiser niet heeft beargumenteerd dat de geschetste situatie tevens op hem van toepassing zal zijn. Terecht voert eiser aan dat deze reactie van verweerder onvoldoende is. In de eerste plaats is daarbij van belang dat het aan verweerder is om aan de hand van zorgvuldig onderzoek goed te motiveren dat eiser in Chili overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zal worden behandeld. Voorts is in dit verband van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat in Chili in april 2021 een wet is aangenomen die illegale migratie beoogt tegen te gaan en dat in dat kader verschillende Venezolanen (in strijd met het non-refoulementbeginsel) zijn teruggestuurd zonder de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen. Verweerder heeft erkend dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en heeft voorts aangegeven dat nog moet blijken hoe de nieuwe regering in Chili precies invulling gaat geven aan de wet die illegale migratie beoogt tegen te gaan. Deze door verweerder ter zitting geschetste omstandigheden zijn niet betrokken bij het bestreden besluit, terwijl deze wel van belang kunnen zijn voor de vraag of eiser in Chili overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zal worden behandeld. Weliswaar heeft verweerder ter zitting gesteld dat eiser niet wordt geraakt door deze zorgwekkende ontwikkeling aangezien eiser niet op illegale wijze maar op rechtmatige wijze (namelijk in bezit van een visum) naar Chili zal reizen, zodat eiser als Venezolaan wél toegang zal kunnen krijgen tot de asielprocedure in Chili, maar dit kan niet zonder meer worden gevolgd. Verweerder heeft zijn betoog immers niet nader onderbouwd en evenmin heeft verweerder inzichtelijk gemaakt dat het recentelijk terugsturen door Chili van Venezolanen (in strijd met het non-refoulementbeginsel) uitsluitend betrekking heeft op Venezolanen die illegaal waren ingereisd. Niet valt dan ook uit te sluiten dat de (uitvoering van de) nieuwe wetgeving in Chili, waarmee de toegang tot de asielprocedure wordt bemoeilijkt en het non-refoulementbeginsel niet wordt geëerbiedigd, ook negatieve betekenis heeft of zal hebben voor andere Venezolanen die in Chili verblijven maar niet op illegale wijze zijn ingereisd en (uiteindelijk) wel een asielaanvraag willen indienen. Daarmee is voor die personen – waartoe ook eiser behoort als hij in bezit van een visum naar Chili moet reizen – onvoldoende gegarandeerd dat zij in Chili overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zullen worden behandeld. Dit geldt temeer nu nog onduidelijk is hoe de nieuwe regering in Chili precies invulling gaat geven aan de in april 2021 aangenomen wet ter bestrijding van illegale migratie.
11. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak finaal te beslechten. Verweerder dient nader onderzoek te doen naar de vraag of eiser in Chili overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb zal worden behandeld om vervolgens een nieuw besluit te nemen. Dat moet verweerder doen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigd het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 mei 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3380), 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2255) en 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:128).