ECLI:NL:RBDHA:2022:12709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
09-136728-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in woning, vrijspraak voor diefstal met braak

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde diefstal met braak, maar legde desondanks een gevangenisstraf van 42 maanden op. De verdachte, geboren in Leverkusen (Duitsland) en momenteel gedetineerd in Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen twee slachtoffers in hun woning op 21 april 2022. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. M. Altena en de raadsvrouw mr. L. da Silva aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers heeft overvallen, waarbij hij geweld heeft gebruikt door een van de slachtoffers te stompen en de ander met een hamer te slaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met braak, omdat niet kon worden bewezen dat hij het vest van een slachtoffer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had weggenomen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslavingsproblematiek, en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/136728-22
Datum uitspraak: 29 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Leverkusen (Duitsland),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Altena en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. da Silva naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 april 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] (met kracht) te stompen/slaan op/tegen het hoofd en/of de armen, althans tegen het lichaam en/of die [slachtoffer 2] (met een hamer, althans een zwaar voorwerp) te stompen en/of slaan op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam;
2
hij op of omstreeks 21 april 2022 te ‘s-Gravenhage uit/vanaf een (personen)auto (merk Opel, type Astra-G-Cabrio, [kenteken] ) een vest, althans een kledingstuk, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming.

3.De beoordeling van de tenlastelegging

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten met dien verstande dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde onderdeel braak. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank stelt vast dat voor een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit is vereist dat de verdachte het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening van het vest moet hebben gehad. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdachte het vest uit een auto, die niet op slot stond, heeft gepakt, heeft aangetrokken en vervolgens in de auto is gaan slapen. Op het moment dat de verdachte met aangeefster werd geconfronteerd, heeft hij het vest direct aan aangeefster teruggegeven. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat op basis van het voorgaande niet kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om het vest van aangeefster weg te nemen. De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal daarom niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 187).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 november 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 21 april 2022 (p. 47-49);
3. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op 21 april 2022
(p. 63-66);
4. Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , opgemaakt op 2 juni 2022 (p. 135-136).
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 21 april 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 1] met kracht te stompen tegen het hoofd en die [slachtoffer 2] met een hamer te slaan tegen het hoofd.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het feit kan de verdachte slechts in verminderde mate worden toegerekend. Voorts is volgens de raadsvrouw strafverminderend dat de verdachte geen vooropgezet plan heeft gehad om een woninginbraak te plegen, hij niet daadwerkelijk is overgegaan tot een diefstal, niet in vereniging heeft gehandeld, geen documentatie heeft voor soortgelijke feiten en een volledige en eerlijke bekentenis heeft afgelegd. De raadsvrouw heeft bepleit dat een gevangenisstraf van niet te lange duur moet worden opgelegd, waarbij aan de verdachte begeleiding en hulp vanuit de penitentiaire inrichting moet worden geboden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. De verdachte is in de nacht de woning van de slachtoffers binnengedrongen, terwijl zij lagen te slapen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] werd in haar slaapkamer door de verdachte overvallen. Zij werd in haar gezicht gestompt, kennelijk omdat de verdachte geld en sleutels wilde hebben. Haar partner [slachtoffer 2] lag in een andere kamer te slapen en werd wakker van het geschreeuw. Hij werd geconfronteerd met een man die zijn vrouw tot bloedens toe aan het stompen was. Het bed zat onder het bloed. Vervolgens werd ook hij door de verdachte geslagen met een hamer.
De verdachte heeft op een totaal onbezonnen en gewetenloze wijze excessief geweld toegepast en heeft daarbij zelfs een hamer gebruikt. Een woning behoort een veilige omgeving te zijn. Het is voor de slachtoffers zeer beangstigend geweest om midden in de nacht, terwijl zij sliepen, te worden geconfronteerd met het agressieve gedrag van de verdachte. Met het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft de verdachte blijk ervan gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van de slachtoffers, hun gezondheid, veiligheid en eigendommen. Slachtoffers van dergelijke feiten krijgen veelal te maken met psychische gevolgen die nog geruime tijd na het voorval hun leven beïnvloeden. Bovendien veroorzaken zulke feiten ook in de samenleving gevoelens van onveiligheid en onrust. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 25 augustus 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat deze niet soortgelijk zijn aan het in deze zaak bewezen verklaarde feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Pro Justitia rapport van psycholoog
[naam] van 21 oktober 2022. De rapporteur concludeert dat de verdachte lijdt aan stoornis in cannabisgebruik, een stoornis in het gebruik van overige middelen en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken. Op basis van vroeger ervaren ernstige affectieve en pedagogische deprivatie heeft de verdachte een persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek ontwikkeld. Zijn leven was ongestructureerd, ongeorganiseerd en tamelijk doelloos. Desondanks had de verdachte het plan opgevat om zich aan te sluiten bij het Vreemdelingenlegioen, maar daarvoor moest hij afkicken van verdovende middelen. In zijn omgeving kon niemand hem financiële hulp bieden om het afkicken te kunnen realiseren. Dat werd door de verdachte ervaren als een afwijzing en de gevoelens van boosheid hierover voegden zich bij de (waarschijnlijk) onverwerkte negatieve gevoelens over de vroeger ervaren deprivatie. Dit culmineerde tot woede die een uitweg zocht via het bewezenverklaarde. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen van de deskundige worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de psycholoog dan ook in de bevindingen en legt de daarop gebaseerde conclusies ten grondslag aan haar beslissing. Het onder 1 bewezen verklaarde feit zal de verdachte dus in verminderde mate worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 10 november 2022. In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat het risico op recidive hoog is. De reclassering acht interventies vanuit een voorwaardelijk kader in zowel Nederland als Duitsland niet uitvoerbaar en niet verantwoord. De reclassering adviseert dan ook om geen bijzondere voorwaarden, maar een onvoorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 5 jaren, afhankelijk van het bij de woningoverval gebruikte geweld en wapen, de aanwezigheid van kwetsbare slachtoffers en in hoeverre sprake is van een samenwerkingsverband.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Ondanks het feit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring is gekomen van het onder 2 ten laste gelegde feit, zal de rechtbank tot een zelfde straf komen als is geëist door de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 bewezen verklaarde feit, als het voltooid was geweest, in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf van 5 jaren zou rechtvaardigen. Strafverminderend werkt mee de omstandigheid dat het bij een poging is gebleven. Voorts heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte zich schuldbewust heeft getoond en volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Tot slot houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank ziet, mede gelet op het advies van de reclassering, geen ruimte om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft bij haar oordeel rekening gehouden met de omstandigheid dat resocialisatie zal plaatsvinden in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling, zodat de verdachte op die manier de op hem toegesneden hulp en begeleiding kan krijgen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De ingediende vorderingen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.851,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 351,74 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van
€ 7.351,74 kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partijen in hun vorderingen, voor zover die zien op immateriële schade, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de toe te wijzen schadevergoedingen fors te matigen en daarbij rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. De gevorderde materiële schade (eigen risico ziekenhuiskosten) is volgens de raadsvrouw toewijsbaar.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door en namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op het lichamelijke en psychische letsel dat aan de benadeelde partij is toegebracht en het feit dat zij ’s nachts, terwijl zij lag te slapen, in haar eigen woning is overvallen, acht de rechtbank het toekennen van immateriële schadevergoeding redelijk en billijk tot een bedrag van € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 april 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.385,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De schadevergoedingsmaatregelDe verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door en namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Gelet op de omstandigheid dat de aard en de ernst van het letsel dat aan de benadeelde partij is toegebracht minder fors is dan het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, zal de rechtbank de schadevergoeding voor de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 4.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 april 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.351.74, bestaande uit € 351,74 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De schadevergoedingsmaatregelDe verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.351,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De beslaglijst
Op de beslaglijst van 8 juli 2022 staan de volgende voorwerpen:
1. 2 STK handschoenen (Omschrijving: [PL-nummer] , grijs).
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de handschoenen zullen worden verbeurdverklaard.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen verbeurdverklaring van de handschoenen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde handschoenen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 33, 33a, 36f, 45, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur
van 42 (tweeënveertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.385,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot de dag waarop het bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 61 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.351.74, bestaande uit € 351,74 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.351.74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot de dag waarop het bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 53 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerpen, te weten: 2 stuks handschoenen (omschrijving: [PL-nummer] , grijs).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2022.