ECLI:NL:RBDHA:2022:1270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
09/216260-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door aanrijding door taxichauffeur

Op 26 mei 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Burgemeester Banninglaan te Leidschendam, waarbij de verdachte, een taxichauffeur, een voetganger aanreed. De verdachte had de voetganger over het hoofd gezien en werd aangeklaagd voor roekeloos rijgedrag op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Tijdens de rechtszitting op 7 februari 2022 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een veroordeling voor het primair ten laste gelegde feit eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor het subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor roekeloosheid en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk gevaarzetting in het verkeer, wel bewezen. De verdachte had niet voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat voetgangers zich buiten zijn gezichtsveld bevonden. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 500,- op, met een proeftijd van twee jaar, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de stress die hij ervoer door de strafzaak. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een lagere straf rechtvaardigden dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/216260-21
Datum uitspraak: 21 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1956 te Den Haag,
BRP-adres: [adres] te Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.T. de Vaal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Burgemeester Banninglaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij heeft aldaar gereden en is op een aldaar gelegen voetgangersoversteek rechtsaf geslagen en is hij vervolgens verder gereden op een fietspad en is tegen een aldaar bevindende voetganger, te weten [slachtoffer] , gebotst waardoor deze ten val gekomen is, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in middenvoetsbeentjes en/of (ernstig) beenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Burgemeester Banninglaan, als volgt heeft gehandeld:
hij heeft aldaar gereden en is op een aldaar gelegen voetgangersoversteekplaats rechtsaf geslagen en is hij vervolgens op een fietspad gereden en is hij tegen een op dat fietspad bevindende voetganger, te weten [slachtoffer] , gebotst, waardoor deze lichamelijk letsel, te weten breuken in middenvoetsbeentjes en/of ernstig beenletsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen, zoals hierna vermeld, als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 26 mei 2020 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Banninglaan te Leidschendam. De verdachte heeft als bestuurder van een taxibusje de weg verlaten in de richting van de ingang van een winkelcentrum waarbij hij een vrouw van 80 jaar heeft aangereden die daardoor letsel heeft bekomen.
De zaak draait in essentie om de vraag of en zo ja in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. In eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waarbij de vraag beantwoord moet worden of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend. Indien geen sprake is geweest van een overtreding van artikel 6 WVW, is aan de orde of de verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer in de zin van artikel 5 WVW.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, omdat de verdachte in zijn hoedanigheid van beroepschauffeur aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde. De raadsman heeft zich voor het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020150113, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 77).
. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 februari 2022;
Ik kwam die dag van de Banninglaan af. Draai daar in en zie twee dames lopen en ik kijk naar het fietspad en op dat moment is het gebeurd. Die kleine dame heb ik geraakt. Ik reed niet hard.
. Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgemaakt op 29 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 2 t/m 5);
Datum: 26 mei 2020
Adres: Burgemeester Banninglaan
plaats: Leidschendam
Gemeente: Leidschendam-Voorburg
Soort weg: Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , opgemaakt op 16 juli 2020 voor zover inhoudende (p. 13 t/m 15, met bijlagen p. 16 t/m 29);
Op 26 mei 2020 bevond ik mij op de Banninglaan te Leidschendam.
Op het moment dat ik halverwege het fietspad was voelde ineens een harde duw in mijn rug. Ik viel voorover. Ik had het volgende letsel:
- verbrijzelde linkervoet;
- de huid op mijn voet was er af gescheurd;
. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 juli 2020, met bijlagen voor zover inhoudende (p. 73-77):
Op 00:36 seconde zag ik dat er vanaf de Heuvelweg een witte Mercedes-Benz Sprinter bus aan komt rijden. Ik zag dat de onbekende persoon voor het slachtoffer uit liep en het fietspad passeerde in de richting van in- en uitgang van The Mall. Ik zag dat het slachtoffer de onbekende persoon in de zelfde richting volgde. Op 00:41 seconde zag ik dat de Mercedes-Benz Sprinter bus rechtsaf het voetgangersoversteekplaats op reed in de richting van de in- en uitgang van The Mall. Ik zie dat het slachtoffer op het fietspad liep. Op 00:43 seconde zag ik dat de Mercedes-Benz Sprinter bus met rechter voorzijde van de bus het slachtoffer in de rug aanreed. Ik zag dat het slachtoffer voorover op het fietspad viel.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van 6 WVW?
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang. Daarnaast kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het primair ten laste gelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De verdachte heeft verklaard dat hij goed heeft gekeken voordat hij rechts afsloeg. Dat dit anders zou zijn geweest, is niet gebleken. De rechtbank is bovendien op grond van wat de verdediging daarover naar voren heeft gebracht van oordeel, dat niet onaannemelijk is dat het slachtoffer precies buiten het gezichtsveld van de verdachte van richting is veranderd. Dat hij haar daarna heeft aangereden is hem – in het bijzonder als beroepschauffeur met een zorgplicht - weliswaar aan te rekenen, maar levert nog geen gedraging op zoals dat in artikel 6 WVW strafbaar is gesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat bij de verdachte sprake is geweest van een enkel moment van onoplettendheid. Gegeven de eerdergenoemde rechtspraak kan daarmee echter niet worden geconcludeerd dat verdachte roekeloos, zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
Gevaarzetting?
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat de verdachte er bekend mee hoort te zijn dat het zicht vanaf de bestuurdersplaats bij een bocht naar rechts in sommige gevallen beperkt is. Dit geldt in het bijzonder wanneer hij zich met zijn taxibus begeeft op een plek waar voetgangers lopen die aan zijn zicht onttrokken zouden kunnen zijn. Hij had zichzelf daarom in de gelegenheid moeten stellen om te kunnen vaststellen dat dit gevaar zich niet zou voordoen. Dit geldt ongeacht de wijze waarop het slachtoffer daar liep. Er kan namelijk niet worden gezegd dat het slachtoffer, als het enigszins van looprichting veranderde, zich op zo’n manier gedroeg dat de verdachte daarmee redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden.
De gedraging van de verdachte is zodanig geweest dat daardoor het verkeer in gevaar is gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Door de gedraging van de verdachte heeft immers een ongeval plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen, te weten breuken in middenvoetsbeentjes en ernstig beenletsel. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit – overtreding van artikel 5 WVW – heeft begaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 mei 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Burgemeester Banninglaan, als volgt heeft gehandeld:
hij heeft aldaar gereden en is op een aldaar gelegen voetgangersoversteekplaats rechtsaf geslagen en is hij vervolgens op een fietspad gereden en is hij tegen een op dat fietspad bevindende voetganger, te weten [slachtoffer] , gebotst, waardoor deze lichamelijk letsel, te weten breuken in middenvoetsbeentjes en ernstig beenletsel heeft bekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte meteen ter plaatse eerste hulp heeft verleend aan het slachtoffer, haar zijn excuses heeft aangeboden, ter zitting spijt heeft betuigd en zelf erg geschrokken is van het ongeval. Verder heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop waardoor deze strafzaak al die tijd al boven het hoofd van de verdachte hangt en het gegeven dat de verdachte een blanco strafblad heeft. De raadsman heeft de rechtbank tenslotte verzocht geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte heeft met een taxibus gereden op een plek die ook bestemd was voor voetgangers, en daarbij een voetganger aangereden, omdat hij haar over het hoofd heeft gezien. Van een beroepschauffeur met een groot voertuig, mag echter extra voorzichtigheid worden verwacht. Deze voetganger heeft als gevolg van dit ongeval bovendien ernstig letsel opgelopen.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank echter het volgende mee. Alhoewel hij een aanrijding heeft veroorzaakt, was dit niet het gevolg van onverantwoord rijgedrag. Er is blijkbaar een kort moment geweest waarop de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en dat was genoeg om de aanrijding plaats te laten vinden.
Persoon van de verdachte
De verdachte is bijna van pensioengerechtigde leeftijd en heeft geen relevant strafblad. Hij is – terwijl hij voor zijn werk bovengemiddeld veel op de weg is – nooit eerder veroordeeld voor overtreding van een bepaling van de WVW. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de verdachte stress ervaart door de strafzaak, dat hij met gezondheidsproblemen kampt en dat hij na een rumoerige periode in zijn leven sinds kort schuldenvrij is.
De verdachte is bovendien zelf ook erg geschrokken van het voorval en heeft oprecht spijt van wat er is gebeurd. De rechtbank weegt dat ook in het voordeel van de verdachte mee.
Wat in de zaak tenslotte in het oog springt, is dat de verdachte, die overigens op dit moment door ziekte zelf niet in staat is te werken, chauffeur is van mensen met een beperking. De verdachte heeft verklaard mensen te willen helpen. Hij wilde een passagier die slecht ter been was op een veilige plek, dicht bij de plaats van bestemming, afleveren en heeft juist daarbij iemand anders – een vrouw van 80 jaar – aangereden.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en zal om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en de specifieke omstandigheden van het geval een geldboete passend is. De rechtbank zal deze geldboete geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, nu gelet op al het voorgaande met deze waarschuwing kan worden volstaan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van
€ 500,-;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 10 dagen;
bepaalt dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A. Schueler, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2022.