ECLI:NL:RBDHA:2022:12699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL22.12688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een asielzoeker. De eiser, van Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 5 juli 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de overdrachtstermijn zoals bedoeld in de Dublinverordening niet tijdig was verlengd. Hierdoor was Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet op de juiste grondslag was gebaseerd en dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 700,- voor 7 dagen onrechtmatige detentie en heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12688
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Koné. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Grondslag van de maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat de overdrachtstermijn als bedoeld in de Dublinverordening niet of niet tijdig is verlengd, waardoor Nederland op 19 juli 2021 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Een bericht van verlenging van de overdrachtstermijn aan Italië ontbreekt in het dossier. De brief van 15 juli 2021 aan de Italiaanse autoriteiten, waarbij de overdracht is geannuleerd, omdat eiser niet wilde meewerken aan een PCR-test, kan niet worden gezien als verlenging van de overdrachtstermijn,. De rechtbank wijst op het besluit tot opheffing op 16 juli 2021 van de eerdere - op 5 juli 2021 opgelegde - maatregel van bewaring, waarin staat vermeld dat de reden voor opheffing is dat de uiterste overdrachtstermijn niet kan worden gehaald. Daaruit volgt dat eiser op dat moment nog niet met onbekende bestemming was vertrokken. Nu niet blijkt dat de termijn is verlengd en verweerder desgevraagd het desbetreffende stuk ter zitting niet kon verstrekken, concludeert de rechtbank dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Daardoor kon de maatregel van bewaring niet worden gebaseerd op de grondslag van 59a van de Vw.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
6. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 7 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 700,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring per 11 juli 2022;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.