ECLI:NL:RBDHA:2022:12697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL22.12574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en bewaring van een Moldavische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Moldavische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J. Portegies, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, J.P. Kent. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. M. Janssen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring, die op 14 maart 2018 was gepubliceerd in de Staatscourant. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van de ongewenstverklaring op de juiste wijze had plaatsgevonden, aangezien de eiser niet in Nederland kon worden uitgereikt op het moment van de bekendmaking. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.P. Kent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Moldavische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
Ongewenstverklaring
4. Eiser voert aan dat de ongewenstverklaring hem niet bekend was. Hij wist daarom niet dat hij geen verblijfsrecht heeft in Nederland. De ongewenstverklaring is wel gepubliceerd in de Staatscourant, maar die heeft hij nooit gelezen.
5. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 8 maart 2018, waarbij eiser ongewenst is verklaard, door verweerder is bekendgemaakt op 14 maart 2018 door publicatie in de Staatscourant, aangezien het eiser niet kon worden uitgereikt, omdat hij toen Nederland al was uitgezet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is in dat geval een bekendmaking van een besluit door publicatie daarvan in de Staatscourant een juiste wijze van bekendmaking zoals bedoeld in artikel 3:41 en 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht. Door deze publicatie mag eiser bekend worden verondersteld met het besluit. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij alsnog in beroep zal gaan tegen de ongewenstverklaring, die in deze procedure overigens niet ter toetsing voorligt. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.