ECLI:NL:RBDHA:2022:12690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL22.2746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning en ingangsdatum vergunning

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de status van EU-langdurig ingezetene door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 19 december 2019, wees de aanvraag af. Eiseres kreeg op 16 maart 2020 een vergunning tot verblijf regulier voor onbepaalde tijd, maar dit besluit werd later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 behandeld, waarbij eiseres zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank constateert dat eiseres inmiddels in het bezit is van de gevraagde verblijfsvergunning, waardoor het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag niet langer relevant is. Eiseres heeft echter beroepsgronden ingediend met betrekking tot de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning en de vergoeding van proceskosten in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de ingangsdatum van belang is, maar dat er wel procesbelang is bij de vergoeding van de proceskosten.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling in zowel de bezwaar- als de beroepsfase. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 10 juni 2022 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2746
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om verlening van de status van EU-langdurig ingezetene, dan wel om een vergunning tot verblijf regulier voor onbepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en haar in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf regulier voor onbepaalde tijd met ingang van 11 maart 2020. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2020 is dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 november 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dit hoger beroep gegrond verklaard. De ABRvS heeft de uitspraak van
18 november 2020 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 16 maart 2020 gegrond verklaard en het besluit van 16 maart 2020 vernietigd.
Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar in het bezit gesteld van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met ingang van 13 augustus 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 telefonisch op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiseres inmiddels in het bezit is gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning. Voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning, heeft eiseres hierbij geen belang meer.
2. Eiseres heeft beroepsgronden gericht tegen de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet nader gemotiveerd welk belang zij heeft bij een oordeel van de rechtbank over de ingangsdatum van deze vergunning.
3. Eiseres voert voorts aan dat haar procesbelang is gelegen in de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Zij voert hiertoe aan - zo begrijpt de rechtbank - dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard op basis van de bezwaargronden die zij oorspronkelijk tegen het primaire besluit had ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres wel procesbelang bij haar beroep, voor zover het is gericht tegen het niet vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 11 maart 2020 een verlengd arbeidscontract heeft overgelegd. Dit was dus ná het primaire besluit. Op basis van dit arbeidscontract heeft verweerder haar een vergunning tot verblijf regulier voor onbepaalde tijd met ingang van 11 maart 2020 verleend, omdat zij op dát moment had aangetoond dat zij voldeed aan het middelenvereiste. Eiseres heeft niet bestreden dat zij ten tijde van het primaire besluit (nog) niet aan het middelenvereiste van bestaan voldeed. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het primaire besluit onrechtmatig was. Voor een proceskostenveroordeling in de bezwaarfase is daarom evenmin aanleiding geweest.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in de beroepsfase bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2022

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.