ECLI:NL:RBDHA:2022:12690
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning en ingangsdatum vergunning
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de status van EU-langdurig ingezetene door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 19 december 2019, wees de aanvraag af. Eiseres kreeg op 16 maart 2020 een vergunning tot verblijf regulier voor onbepaalde tijd, maar dit besluit werd later door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 behandeld, waarbij eiseres zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank constateert dat eiseres inmiddels in het bezit is van de gevraagde verblijfsvergunning, waardoor het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag niet langer relevant is. Eiseres heeft echter beroepsgronden ingediend met betrekking tot de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning en de vergoeding van proceskosten in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de ingangsdatum van belang is, maar dat er wel procesbelang is bij de vergoeding van de proceskosten.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling in zowel de bezwaar- als de beroepsfase. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 10 juni 2022 openbaar gemaakt.