ECLI:NL:RBDHA:2022:12685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
SGR 22/4732, SGR 22/4733 en SGR 22/4734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen winningsplan en omgevingsvergunningen voor aardgaswinning in Wapse

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekster, Vereniging Milieudefensie Amsterdam, afdeling Westerveld, had verzocht om schorsing van drie besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die het mogelijk maken dat Vermilion Energy Netherlands B.V. aardgas kan winnen uit de LDS-gasvelden nabij Wapse. De verzoeken zijn geregistreerd onder de zaaknummers SGR 22/4732, SGR 22/4733 en SGR 22/4734. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is bij de schorsing van de besluiten, omdat de winning van aardgas pas in april 2023 zal beginnen. De verzoekster stelde dat de besluiten onomkeerbare milieu-gevolgen met zich meebrengen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoekster de behandeling van de bodemzaken kan afwachten. De voorzieningenrechter gaat niet mee in het betoog van verzoekster dat de activiteiten als één project moeten worden gezien onder de Wet natuurbescherming. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4732, SGR 22/4733 en SGR 22/4734

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2022 in de zaken tussen

Vereniging Milieudefensie Amsterdam, afdeling Westerveld, uit Havelte, verzoekster
(gemachtigde: A. Eiting)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (verweerder)

(gemachtigde: mr. L. Brand).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Vermilion Energy Netherlands B.V.(Vermilion) uit Amsterdam (gemachtigde: mr. R. Olivier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op drie verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen drie afzonderlijke besluiten van verweerder van 24 mei 2022 (bestreden besluiten I, II en III). Deze besluiten maken het mogelijk dat Vermilion de zogenoemde LDS-gasvelden bij de locatie Wapse aanboort en, bij aanwezigheid van gas, in productie neemt. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn geregistreerd onder SGR 22/4732, SGR 22/4733 en SGR 22/4734. De beroepen tegen deze drie besluiten zijn geregistreerd onder SGR 22/4048, SGR 22/4107 en SGR 22/4108.
1.1.
Met bestreden besluit I heeft verweerder ingestemd met het door Vermilion ingediende nieuwe winningsplan LDS van 20 november 2020 en het addendum hierop van 29 maart 2021. Het winningsplan heeft betrekking op de (deel)gasvelden LDS-A-SW, LDS-A-CE, LDS-A-NE, LDS-B en LDS-C.
1.2.
Met bestreden besluit II heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het in productie nemen van een tweetal productieputten (LDS-01 en LDS-02) op de bestaande gaswinningslocatie Noordenveldweg, nabij huisnummer 3, Wapse, kadastraal bekend H167 Diever, en het afwijken van het bestemmingsplan.
1.3.
Met bestreden besluit III heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van twee boorgaten op de inrichting Wapse met behulp van een mobiele boorinstallatie, het afwijken van het bestemmingsplan en het bouwen van bouwwerken.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 31 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van verzoekster, vergezeld van [A] , de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [B] en [C] , en de gemachtigde van Vermilion, verzegeld van mr. [D] , [E] , [F] en [G] .

Totstandkoming van de besluiten

2. Vermilion wint in Nederland aardgas uit kleine velden op land. Bij het dorp Wapse in Drenthe heeft Vermilion een winningslocatie (de mijnbouwlocatie Wapse) waar met één put (DIV-02) aardgas wordt gewonnen uit een gasveld met de naam ‘Diever’. Vermilion wil vanaf deze locatie drie nieuwe gasvelden aanboren (de LDS-velden). De aanwezigheid van aardgas in de velden is nog niet aangetoond. Als de velden inderdaad aardgas bevatten, dan wil Vermilion deze in productie nemen.
2.1
Verweerder heeft op 24 mei 2022 drie besluiten genomen om de boring en het in productie nemen van gasvelden mogelijk te maken. Bestreden besluit III maakt het mogelijk dat Vermilion een aantal bouwwerken bouwt en twee boorgaten aanlegt. Bestreden besluiten I en II zien op het daadwerkelijk winnen van aardgas uit de LDS velden. Bestreden besluit II heeft betrekking op de bovengrondse milieueffecten van de mijnbouwlocatie, voor zover deze niet worden gereguleerd door rechtstreeks geldende milieuregels. In bestreden besluit I zijn de milieugevolgen in de ondergrond beoordeeld.

De verzoeken

3. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om de bestreden besluiten I, II en III door het treffen van een voorlopige voorziening te schorsen. Volgens verzoekster leiden de bestreden besluiten tot onomkeerbare (milieu)gevolgen. Deze gevolgen zijn volgens verzoekster door verweerder en Vermilion onvoldoende onderzocht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorzieningen af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Spoedeisend belang
5. Vermilion wil vanaf eind november beginnen met het boren van de twee boorgaten. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster daarom spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot bestreden besluit III. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De voorzieningenrechter zal hierna onder 6 de gronden van verzoekster met betrekking tot dit besluit bespreken.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster echter geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot bestreden besluiten I en II. Vermilion heeft verklaard dat niet eerder dan april 2023 zal worden gestart met het winnen van aardgas uit de LDS-velden op basis van de bestreden besluiten I en II. De zitting in de drie bodemzaken zal op 30 maart 2023 plaatsvinden. Dit betekent dat voorafgaand aan de behandeling van de bodemzaken geen aardgas zal worden gewonnen en dus ook geen sprake is van onomkeerbare gevolgen van de winning. Verzoekster kan daarom voor bestreden besluiten I en II de behandeling van de bodemzaken afwachten.
5.2.
Het betoog van verzoekster dat het boren van de boorgaten en het in productie nemen van de gasvelden als ‘één project’ als bedoeld in de Wet natuurbescherming (Wnb) moet worden gezien, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de activiteiten (proef)boringen en gaswinning niet zodanig met elkaar verbonden zijn dat deze als één project moeten worden onderzocht en beoordeeld. [1] De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarom niet in haar betoog dat voor de beoordeling van het spoedeisend belang geen onderscheid kan worden gemaakt tussen bestreden besluit I en II en bestreden besluit III.
Bestreden besluit III
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit III op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ ten behoeve van de bouw van twee boorkelders met conductors, het uitbreiden van het hekwerk en het aanleggen afwateringsgoten. Vergunninghouder heeft toegelicht dat deze werkzaamheden al zijn afgerond. De voorzieningenrechter overweegt dat daarom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening voor dit deel van bestreden besluit III.
6.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit ook op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘milieu’ ten behoeve van het boren van twee boorgaten met een mobiele installatie. Voor zover verzoekster betoogt dat hiervoor ook een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ nodig is, volgt de voorzieningenrechter dit niet. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit een tijdelijke werkzaamheid op land betreft waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is, zoals opgenomen in artikel 2, onder 20, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit betekent dat hiervoor op grond van 2.3, tweede lid, van het Bor geen omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ nodig is. [2] De verwijzing van verzoekster naar de wetswijziging van het Bor van 1 mei 2017 [3] leidt niet tot een ander oordeel. Deze wijziging ziet niet op deze artikelen, maar op artikel 2.5 van het Bor.
6.2.
De voorzieningenrechter zal de beoordeling daarom beperken tot de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’. In het kader daarvan heeft verzoekster aangevoerd dat het uitvoeren van de diepboringen zal leiden tot – kort gezegd – een onaanvaardbare stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in de nabij gelegen Natura 2000-gebieden, verstoring van beschermde diersoorten en nadelige beïnvloeding van het grondwaterpeil.
Stikstofdepositie
7. Vast staat dat het boren van de gaten leidt tot stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze stikstofdepositie op grond van de zogenoemde partiële bouwvrijstelling, die is geregeld in artikel 2.9a van de Wnb en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming, buiten toepassing wordt gelaten voor de beoordeling of op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb een vergunning nodig is. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 november 2022 [4] echter overwogen dat deze partiële bouwvrijstelling in strijd is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn en buiten toepassing moet worden gelaten.
7.1.
Vermilion heeft op 12 oktober 2022 alsnog een aanvraag ingediend bij de minister van Natuur en Stikstof om een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb te verlenen in verband met de stikstofdepositie bij het boren van de boorgaten. Ter zitting heeft Vermilion verklaard dat deze aanvraag niet zal worden ingetrokken. De voorzieningenrechter volgt het betoog van verweerder en Vermilion dat als gevolg van het indienen van deze aanvraag niet langer sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa van het Bor. [5] De voorzieningenrechter stelt vast dat de toestemming voor de natuuractiviteit daarom niet langer aanhaakt bij bestreden besluit III. De toestemming voor de natuuractiviteit volgt door de aanvraag van Vermilion een aparte procedure op grond van de Wnb. De gevolgen van de stikstofdepositie van het boren op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden in die procedure beoordeeld en kunnen daarom niet meer in het onderhavige geding aan de orde komen. Verzoekster moet daarom haar bezwaren op dit punt inbrengen in de procedure naar aanleiding van een besluit op de aanvraag van Vermilion van 12 oktober 2022.
Beschermde diersoorten
8. Verzoekster heeft aangevoerd dat het uitvoeren van de diepboringen in strijd met de Wnb zal leiden tot verstoring van (i) de levendbarende hagedis, (ii) de hazelworm, (iii) vleermuizen en (iv) broedvogels (het paapje en de grauwe klauwier).
8.1.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het boren van de boorgaten in strijd met de Wnb leidt tot verstoring van de door verzoekster genoemde diersoorten. De gevolgen van het boren op beschermde soorten zijn beschreven in de rapporten ‘Ruimtelijke motivering locatie Wapse’ van 13 oktober 2021 en ‘Natuurtoets mijnbouwlocatie Wapse’ van 14 januari 2021 (Natuurtoets). Verder heeft vergunninghouder in de brief van 27 september 2022 een toelichting gegeven. Hieruit volgt het volgende: (i) de levendbarende hagedis is in projectgebied niet aangetroffen, (ii) bij de grondwal komt leefgebied van de hazelworm voor en daarom is voor het verplaatsen van de grondwal ontheffing van de Wnb verleend en (iii) met betrekking tot de aanwezigheid van vleermuizen heeft de Minister voor Natuur en Stikstof op 29 juni 2022 door middel van een positieve weigering laten weten dat geen ontheffing van de Wnb nodig is. Tot slot zullen de boorwerkzaamheden in overeenstemming met de aanbevelingen in de Natuurtoets buiten het broedseizoen van broedvogels (het paapje en de grauwe klauwier) plaatsvinden, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen (iv).
Grondwaterpeil
9. Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij vreest dat het grondwaterpeil nadelig wordt beïnvloed. Door de diepboringen worden geologische lagen onderbroken. Als die aardlagen gaan communiceren, kunnen er mogelijk drukverschillen ontstaan wat invloed heeft op het grondwater.
9.1.
Verweerder heeft in reactie hierop naar voren gebracht dat de regels van de Mijnbouwwet en het Mijnbouwbesluit op de boringen van toepassing zijn. Deze regels stellen onder meer (technische) eisen aan het aanleggen van de boorgaten. Hiermee wordt voorkomen dat de door verzoekster gevreesde gevolgen zich voordoen. Vermilion is verplicht om in overeenstemming met deze wettelijke regels te handelen, zodat er geen plaats meer is om in de omgevingsvergunning voorschriften hierover op te nemen. Verweerder heeft verder toegelicht dat het Staatstoezicht op de Mijnen erop toeziet dat de uitvoering van de diepboringen conform wet- en regelgeving verloopt.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat gelet hierop geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat bestreden besluit III zal leiden tot nadelige beïnvloeding van het grondwaterpeil. Indien verzoekster meent dat Vermilion in strijd handelt met algemene wet- en regelgeving betreft dit een handhavingskwestie.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak 15 februari 2017, met kenmerk ECLI:NL:RVS:2017:397.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, met kenmerk ECLI:RVS:2018:1870.
3.Staatsblad. 2017, 114.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, met kenmerk ECLI:NL:RVS:2020:2935.