In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor familie- en gezinsleven door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing vond plaats op 28 januari 2022, waarbij de aanvraag was gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juni 2022 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Op 26 april 2022 had de verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoeker, wat betekende dat verzoeker niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het bezwaarschrift was genomen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten totdat de beslissing op het bezwaar bekend is gemaakt. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 759,00, te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 juni 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.