ECLI:NL:RBDHA:2022:12657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.8588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen. De Staatssecretaris baseerde dit besluit op de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser, die voor zijn grootvader zorgt, voerde aan dat er bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die een onevenredige hardheid zouden opleveren bij overdracht aan België. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn grootvader, en dat er onzorgvuldig is gehandeld door geen redelijke termijn te geven voor het indienen van aanvullende medische stukken. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en heeft het vernietigd. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518,00, die door de Staatssecretaris moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8588
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Terpstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.8589, op 31 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door I.M. Hagg, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen meneer S.T. Shah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
2. Eiser voert aan dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die leiden tot een onevenredige hardheid. Eiser zorgt voor zijn grootvader, die al internationale bescherming geniet in Nederland. Eiser heeft in Afghanistan voor zijn grootvader gezorgd, na het overlijden van zijn vader. Volgens eiser is er niemand anders in zijn familie die voor zijn grootvader kan zorgen, gelet op het dialect dat alleen eiser en grootvader met elkaar spreken
in de taal Pashtu, de vertrouwensband die zij hebben, de complexe medische toestand van de grootvader, de dementie van de grootvader en de emotionele afhankelijkheid tussen de grootvader en eiser. De zoon van de grootvader had oorspronkelijk de zorg over hem, maar hij is inmiddels in Canada. De andere kinderen van de grootvader zijn niet in Nederland, met uitzondering van zijn dochter. Zij is analfabeet en spreekt alleen Dari. Hier heeft verweerder volgens eiser niet of niet voldoende op gemotiveerd in het bestreden besluit.
Hier komt bij dat eiser in zijn zienswijze heeft aangegeven dat aanvullende medische stukken die zijn standpunten onderbouwen zo spoedig mogelijk zullen worden overhandigd en verweerder hier niet op heeft gewacht. Verweerder heeft binnen twee dagen na indiening van de zienswijze al een negatief besluit genomen. Dit is niet zorgvuldig. Eiser heeft in beroep alsnog medische stukken overgelegd, waaronder het patiëntdossier van zijn grootvader en een verklaring van een sociaal-verpleegkundige van de GGD, waaruit blijkt dat eiser de contactpersoon van zijn grootvader is en dat eiser hem begeleid bij een medische controle heeft. Daarnaast vindt eiser het nog van belang dat het COA aan het verzoek van eiser tegemoet is gekomen om hem bij zijn grootvader in een opvanglocatie te plaatsen. De gemachtigde van eiser wijst erop dat zo’n verzoek in de regel wordt afgewezen, alleen in uitzonderlijke gevallen wordt hieraan tegemoet gekomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de medische stukken niet zonder meer is op te maken dat de grootvader van eiser afhankelijk is van de zorg van eiser. Verweerder ontkent niet dat er mantelzorg verleend wordt, maar deze zorg ziet vooral op praktische zaken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende is aangetoond dat de grootvader voor het regelen van praktische zaken exclusief van eiser afhankelijk is. De grootvader van eiser is met 16 familieleden naar Nederland gekomen. Het patiëntdossier laat zien dat een zoon van de grootvader alles regelde. Later zijn de zorgtaken overgegaan op eiser, maar in tussentijd was er ook nog een neef die voor de grootvader zorgde. Dat eiser stelt dat zijn grootvader een moeilijk dialect spreekt wat alleen eiser spreekt kan door verweerder niet worden beoordeeld, maar uit het dossier blijkt dat de grootvader ook Dari spreekt met een tolk. Daarnaast staat in het patiëntdossier ook opgenomen dat een kleindochter heeft getolkt. Dat alleen eiser kan tolken, volgt verweerder daarom niet.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening vermeldt het bestreden besluit het volgende:

Voorts is niet middels medische verklaringen vastgesteld dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid. Verder heeft betrokkene verklaard dat 2 neven van vaders kant, de vrouw van de broer van zijn vader en tante van moeders kant eveneens in Nederland verblijven. Daarnaast is de grootvader in Nederland aangekomen met familieleden waaronder eveneens een kleinzoon. Niet valt in te zien dat de zorg aan de grootvader niet kan worden verleend door voornoemde familieleden. Gezien het vorenstaande is thans is niet aangetoond dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van betrokkene aan België voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van een onevenredige hardheid getuigt.
In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd wordt echter geen aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit onvoldoende gemotiveerd op de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn grootvader. Uit het
patiëntdossier van de grootvader komt naar voren dat de grootvader afhankelijk is van (mantel)zorg en dat hij complexe medische klachten heeft. Daarnaast vermeldt het patiëntdossier het volgende:“
dhr spreek Pashto met moeilijk dialect tolk begrip dhr niet goed daarom belt zoon”. Dat is de zoon (een oom van eiser) die inmiddels in Canada woont. Hiermee heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn grootvader een moeilijk dialect van het Pashtu spreekt. Het is ook aannemelijk dat eiser dat dialect ook spreekt. Dat het patiëntdossier ook een keer melding maakt van een telefoontolk Dari, doet aan het voorgaande niet af. Ook het feit dat eiser door het COA bij zijn grootvader in de opvang is geplaatst, is een indicatie dat eiser belangrijk wordt geacht voor het verzorgen van zijn grootvader. De elementen die eiser noemt, geven aanwijzingen dat de mantelzorg van eiser aan zijn grootvader mogelijk verder gaat dan alleen praktische zaken. Verweerder dient dit te onderzoeken en hierop te motiveren in het besluit. Daarbij merkt de rechtbank op dat de vermelding van de kleindochter in het patiëntdossier een verschrijving moet zijn, aangezien eiser aangeeft dat zijn grootvader geen kleindochter heeft. Verder ziet de rechtbank in het dossier geen onderbouwing van het standpunt van verweerder dat een neef van eiser voor enige tijd voor de grootvader heeft gezorgd.
6. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door eiser geen redelijke termijn te geven voor het indienden van nadere medische stukken, mede omdat verweerder in het bestreden besluit er waarde aan hecht dat “
niet middels medische verklaringen vastgesteld dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid.”Verweerder heeft daarbij niet inzichtelijk gemaakt waarom aan eiser geen termijn is gegund.
7. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om te beoordelen of van de discretionaire bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening gebruik dient te worden gemaakt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
9. De rechtbank wijst erop dat verweerder bij de motivering in het besluit rekening dient te houden met considerans 17 van de Dublinverordening, in combinatie met artikel 2, onder h, van de Dublinverordening. De uitgangspunten daarvan moeten richtinggevend zijn bij de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.