6.3Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen over de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, het wegvoeren van een lijk, het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en het bezit van kinderporno.
Hij heeft gedurende een periode van ruim een jaar een relatie gehad met [slachtoffer] , een kwetsbaar meisje dat aan het begin van deze periode dertien jaar oud was. Ze hebben elkaar eind 2019 leren kennen toen de verdachte in het kader van zijn opleiding tot gymleraar stage liep op de basisschool waar [slachtoffer] in groep 8 zat. Daarna hebben zij contact met elkaar gekregen via sociale media, een contact dat steeds intensiever werd. Op enig moment zijn zij ook ‘echt’, fysiek, gaan afspreken. Het contact mondde in het najaar van 2020 uit in een relatie, die niet lang daarna ook seksueel van aard werd. [slachtoffer] was ook toen pas dertien jaar oud. In de relatie ontstonden op den duur ruzies, die heviger werden. Op 30 december 2021 is [slachtoffer] de verdachte thuis gaan bezoeken. Alleen de verdachte weet wat er vervolgens precies is gebeurd. Hij heeft verklaard dat er in zijn woning weer ruzie ontstond. Op een gegeven moment zijn zij naar de slaapkamer gegaan. Op weg daarnaartoe heeft [slachtoffer] haar enkel gestoten en is boos geworden, waarna er een stoeipartij is ontstaan. De verdachte heeft [slachtoffer] van het bed op de grond geworpen en is op haar gaan zitten. Hij moest op een zeker moment constateren dat hij haar had gewurgd en dat zij was overleden. Diezelfde avond en nacht heeft de verdachte zoveel mogelijk sporen van zijn relatie met [slachtoffer] proberen te wissen. Ook heeft hij op [slachtoffer] telefoon een bericht gestuurd aan haar moeder, waarbij hij het deed voorkomen dat [slachtoffer] nog in leven was. Om te voorkomen dat [slachtoffer] bij hem thuis zou worden aangetroffen, heeft hij haar levenloze lichaam uit zijn woning getild. Vervolgens is hij met het lichaam van [slachtoffer] op zijn rug over straat gelopen. Hij heeft haar vlakbij zijn woning neergezet en is toen haar fiets gaan halen. Daarna heeft de verdachte haar achterop die fiets gezet en is hij gaan fietsen, waarna hij haar lichaam op een plek verder bij zijn woning vandaan, bij een boom in een parkje heeft achtergelaten. Nadat [slachtoffer] als vermist was opgegeven bij de politie, is de politie ’s nachts tweemaal bij de verdachte aan de deur geweest. Hij heeft toen gelogen dat hij [slachtoffer] alleen ‘s middags even had gezien en dat hij niet wist wat er met haar was gebeurd. In de ochtend van oudejaarsdag is het lichaam van [slachtoffer] door voorbijgangers gevonden. In het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] heeft de politie op de laptop en telefoon van de verdachte kinderporno aangetroffen.
De verdachte heeft op een afschuwelijke wijze een einde gemaakt aan het leven van een veertienjarig meisje dat nog een heel leven voor zich had; een meisje dat haar vertrouwen had gesteld in de verdachte en dat bijna dagelijks bij hem thuis kwam. De verdachte was volwassen en ruim achttien jaar ouder dan [slachtoffer] . Hij was zich volkomen bewust van het ongeoorloofde van de relatie die hij met haar aanging. Uit de berichten die hij met [slachtoffer] heeft gewisseld, blijkt dat hij haar heeft bezworen hun contacten geheim te houden. Hij was ook al een gewaarschuwd man. Eerder was hij door mensen in zijn omgeving aangesproken op de manier waarop hij met jonge meisjes omging. Dat heeft hem er niet van weerhouden intieme banden met [slachtoffer] aan te knopen.
Waarom [slachtoffer] om het leven is gebracht is een onbeantwoorde vraag gebleven. De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 oktober 2022. De verdachte is in het PBC gedurende zeven weken onderzocht door een multidisciplinair team, waar F.R. Kruisdijk, psychiater en I. Woudenberg, GZ-psycholoog, deel van uitmaakten (hierna te noemen: de deskundigen).
De deskundigen hebben als mogelijke verklaring genoemd dat de verdachte zou hebben gedacht dat de relatie met [slachtoffer] nu definitief voorbij zou zijn en deze openbaar zou worden. In maanden opgebouwde boosheid en verlatingsangst zijn doorgebroken en hebben de verdachte tot zijn daad gebracht. Volgens de deskundigen moet er woede in de verdachte zijn omgegaan, maar de rechtbank heeft van de verdachte geen antwoord gekregen op de vraag wat hem heeft bezield en waarom hij de laatste fatale handeling heeft verricht. De verdachte kan zich dit naar zijn zeggen niet herinneren. De vraag naar het ‘waarom’ blijft een prangende.
De dood van [slachtoffer] is voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaringen die de moeder en vader van [slachtoffer] op de terechtzitting hebben afgelegd, blijkt van hun immense verdriet. [slachtoffer] betekende veel voor de mensen om haar heen, in het bijzonder haar ouders, haar broer en haar tweelingzus, die door haar beperking de dood van [slachtoffer] niet kan begrijpen.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de ontzetting bij het publiek en het medeleven met de nabestaanden dat tot op de dag van vandaag wordt getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken na de ontdekking van het vreselijke lot dat [slachtoffer] en haar dierbaren had getroffen. Het is voor de nabestaanden schokkend en extra pijnlijk geweest dat het lichaam van [slachtoffer] bij een boom in een park, op een openbare plek, is achtergelaten. Het beeld van het lichaam van een jong meisje, eenzaam in een parkje, heeft ook bij anderen een groot gevoel van triestheid opgeroepen, dat velen zal bijblijven.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het daarom lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaar. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met het feit dat [slachtoffer] nog een jong meisje was, haar nabestaanden diep leed is aangedaan en de rechtsorde ernstig is geschokt. Hier komt bij dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan nog drie andere ernstige misdrijven.
Vervolgens moet worden nagegaan welke invloed de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden op de strafoplegging hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 19 juni 2022.
Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De deskundigen hebben in het Pro Justitia-rapport geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken en van een parafiele stoornis, hebefilie. Daarbij is de seksuele voorkeur van de verdachte gericht op twaalf- tot zestienjarigen. Zowel de persoonlijkheidsstoornis als de parafilie heeft een rol gespeeld bij de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten. De verdachte wist dat een relatie met een minderjarige ongeoorloofd was, maar kon zijn gedrag niet begrenzen. Dit komt rechtstreeks voort uit zijn persoonlijkheidspathologie en zijn bovenmatige erotische en seksuele interesse in pubermeisjes. Het onrijpe zelfgevoel van de verdachte is afhankelijk van relaties, vooral van de behoefte aan bewondering. Anderzijds is een opportunistische seksuele drang aanwezig. Het geweten van de verdachte is partieel uitgeschakeld door de (onbewuste) toepassing van cognitieve vervormingen. Deze vervormingen heeft de verdachte gebruikt om zijn eventuele twijfels of schuldgevoel over de relatie weg te redeneren of rationaliseren. In het verlengde van de verlaagde bewustzijnstoestand ten tijde van de verwurging heeft de verdachte, mede door zijn vermogen om affect te isoleren, zich van het lichaam ontdaan. Het ten laste gelegde bezit van kinderporno vloeit voort uit de parafilie. De pathologie is volgens de deskundigen dusdanig dat de strafbare feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
De verdachte zal moeten leven met het besef dat hij verantwoordelijk is en zal worden gehouden voor de dood van een jong meisje en het verdriet van haar dierbaren. Hij heeft op de terechtzitting zijn spijt betuigd en heeft daarbij verklaard dat hij zich realiseert dat het kwaad en leed dat hij heeft veroorzaakt onomkeerbaar is. De verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en zijn oprecht overkomende spijtbetuigingen hebben een enigszins matigende werking op de op te leggen gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat voor de bewezen verklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend is.
Bij het bepalen van deze duur heeft de rechtbank niet betrokken dat met ingang van 1 juli 2021 een gewijzigde de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) geldt. Het is niet zo dat een veroordeelde onder de oude VI-regeling bij langdurig opgelegde gevangenisstraffen per definitie niet meer dan twee derde van zijn straf uit zou moeten zitten. Dit was, net als onder het regime van de nieuwe VI-regeling, afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gedrag van de veroordeelde tijdens zijn detentie. De VI kon ook onder de oude regeling worden herroepen, uitgesteld en er kon afstel van de VI plaatsvinden. Op dit moment is niet te zeggen of de verdachte voor VI in aanmerking zal komen. De rechtbank heeft daarom buiten beschouwing gelaten voor welke VI-periode de verdachte nu in aanmerking kan komen en vóór 1 juli 2021 in aanmerking zou zijn gekomen.
Oplegging hiernaast van een beroepsverbod, zoals de officier van justitie heeft geëist, is niet mogelijk. In artikel 251 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat de bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen kan worden uitgesproken indien de verdachte één van de misdrijven, genoemd in het tweede lid van dit artikel, in de uitoefening van dat beroep heeft begaan. De bewezen verklaarde feiten hebben echter niet plaatsgevonden in het kader van een beroep van de verdachte.
De op te leggen maatregel
De deskundigen hebben voorts gerapporteerd dat een risico op gewelddadige recidive aanwezig is na een lange termijn van oplopende frustraties in een (verboden) relatie. Het risico op ontucht wordt vanuit de parafiele stoornis, waarbij de geconstateerde persoonlijkheidspathologie ook faciliterend is, als hoog ingeschat. Dit kan gepaard gaan met hands-off gedrag als het opzoeken van (pornografische) afbeeldingen van jeugdigen en toenadering via digitale communicatie van potentiële slachtoffers. Er is volgens de deskundigen sprake van een dynamisch versterkend verband tussen de structurele persoonlijkheidspathologie en de hebefilie. Deze stoornissen moeten worden behandeld. De problematiek van de verdachte vergt een lange en klinische behandeling van ten minste vier jaar. Gelet op de aard van de problematiek van de verdachte en het geschatte recidiverisico, is de tbs-maatregel met dwangverpleging volgens de deskundigen het aangewezen juridisch kader. In gedragskundig opzicht wordt de tbs-maatregel met voorwaarden niet als onmogelijk beschouwd.
De rechtbank neemt ook de conclusies uit het Pro Justitia-rapport over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico op ontucht, dat op termijn een risico bestaat op gewelddadige recidive en dat, om die risico’s te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De tbs-maatregel kan, gelet op artikel 38, derde lid, Sr, slechts worden opgelegd wanneer de duur van een op te leggen gevangenisstraf op ten hoogste vijf jaar wordt bepaald. Omdat een langduriger gevangenisstraf zal worden opgelegd, is de tbs-maatregel met voorwaarden niet aan de orde. De vraag is dan of de noodzakelijk gevonden behandeling in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
Zoals hiervoor al is overwogen, bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Gelet op de aard van de bij dagvaarding I onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornissen noodzakelijk en vereist is om recidive te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. De rechtbank stelt verder vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van de tbs-maatregel dat de bij dagvaarding I onder 1 en 3 begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor deze feiten de tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte opleggen.
De tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn
gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of
meer personen, te weten de doodslag en ontucht, buiten echt, met iemand die de leeftijd van twaalf jaar maar nog die van zestien jaar heeft bereikt, mede bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De maatregel kan daarom, gelet op artikel 38e, derde lid, Sr, langer dan vier jaar duren.
Eindconclusie over de op te leggen straf
De verdediging heeft een aanzienlijke beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf bepleit, zodat de behandeling van de verdachte in een tbs-kliniek zo spoedig mogelijk kan starten. De rechtbank zal aan dit pleidooi geen gehoor geven. Bij een dergelijke beperking zouden de met de strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging onvoldoende tot gelding komen. Het Pro Justitia-rapport geeft daarnaast ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de noodzakelijk gevonden behandeling van de verdachte tot een beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf zou moeten leiden. De rechtbank ziet evenmin grond voor toepassing artikel 37b, tweede lid, Sr en te adviseren dat op een eerder tijdstip, vóór de opgelegde gevangenisstraf geheel is ondergaan, met de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden begonnen, zoals door de verdediging is verzocht. Voor uitstel van de tenuitvoerlegging van een deel van de gevangenisstraf ten behoeve van een eerdere start van de tbs-behandeling geeft het Pro Justitia-rapport evenmin aanleiding. Daar komt bij dat een dergelijke eerdere start ertoe kan leiden – via gratie – dat na voltooiing van de tbs-behandeling de opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd. Gelet op de hiervoor genoemde strafdoelen, acht de rechtbank dit onwenselijk.
De rechtbank zal aan de verdachte dan ook, naast de tbs-maatregel met dwangverpleging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.