ECLI:NL:RBDHA:2022:12655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
09-347771-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor doodslag, ontucht en bezit van kinderporno na de dood van een minderjarig meisje

Op 28 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man die verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een 14-jarig meisje. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag, het wegvoeren van het lichaam van het slachtoffer, ontucht en het bezit van kinderporno. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het meisje op 30 december 2021 door verwurging om het leven had gebracht, nadat hij haar levenloze lichaam had verplaatst en verborgen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, omdat niet bewezen was dat hij met voorbedachten rade had gehandeld. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, mede door een vastgestelde persoonlijkheidsstoornis en een seksuele voorkeur voor meisjes in de puberleeftijd. De rechtbank legde ook een tbs-maatregel met dwangverpleging op, gezien het gevaar voor herhaling. De ouders van het slachtoffer dienden schadevergoedingsvorderingen in, waarvan een deel werd toegewezen. De zaak heeft veel aandacht gekregen vanwege de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/347771-21 en 09/146284-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 28 november 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
thans gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de l'Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. J.A.W. Knoester en mr. C.J.J. Kwint naar voren is gebracht.
Op de terechtzitting hebben [moeder] en [vader] gebruik gemaakt van hun spreekrecht. [moeder] , [vader] en [stiefvader] hebben zich als benadeelde partij gevoegd. Namens hen heeft mr. R.G. van der Laan de vorderingen toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 30 december 2021 te Leiden, althans in Nederland,
[slachtoffer] , opzettelijk (en met voorbedachte rade) van het leven heeft beroofd,
door (na kalm beraad en rustig overleg)
- [slachtoffer] in een wurggreep te nemen en/of (gedurende lange(re), althans
enige tijd) te houden en/of
- ( met kracht) (gedurende lange(re), althans enige tijd) zijn, verdachtes, (onder)arm
om de nek/keel/hals van [slachtoffer] te klemmen en/of aan te trekken en/of
- de nek/keel/hals van [slachtoffer] dicht te drukken en/of
- ( aldus) de ademhaling van [slachtoffer] te belemmeren,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2
hij op of omstreeks 30 december 2021 te Leiden, althans in Nederland, een lijk, te
weten het levenloze lichaam van [slachtoffer]
heeft verplaatst, weggevoerd, verborgen en/of weggemaakt,
met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door
- dat lichaam op zijn, verdachtes, rug te tillen en/of te vervoeren en/of vervolgens
(uit het zicht) neer te leggen tegen een boom nabij de openbare weg en/of
- ( vervolgens) dat lichaam achterop de fiets van [slachtoffer] te tillen en/of te
vervoeren naar een (uit het zicht) gelegen, althans afgelegen, plek in een park en/of
- ( vervolgens) dat lichaam aldaar tegen een boom te plaatsen;
3
hij op één (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 januari
2021 tot en met 30 december 2021 te Leiden, althans in Nederland, met iemand die
de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten
met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), buiten echt, ontuchtige
handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, te weten het brengen en/of houden van zijn,
verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] .
Dagvaarding II
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot
en met 31 december 2021 te Leiden, althans in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) (een) gegevensdrager(s) (te weten een laptop (voorzien van
beslagcode B01.001) en/of een telefoon (voorzien van beslagcode A.3.2)) bevattende
274, althans een hoeveelheid afbeeldingen en/of één video,
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar
nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een
geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de
toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - onder meer bestonden uit:
het met (een) voorwerp(en) vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van
een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(bestandsnaam: 438720267_32271.jpg)
en/of
het betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel door een persoon die kennelijk
de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
(bestandsnaam: Acer?50d38905?9200000000b558)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk
de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of
opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding
(op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of door het
camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze
persoon nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of de borsten van deze
persoon in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een
onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
(bestandsnaam: Acer?50d38905?7a000000055112, Acer?50d38905?4400000000b748,
Acer?50d38905?1980000000014bb en/of 5a952fb39df2e284).

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op donderdag 30 december 2021 kwam rond 23.30 uur bij de politie de melding binnen dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), een meisje van veertien jaar, werd vermist. Zij had die dag uiterlijk om 22.00 uur thuis moeten zijn, maar was niet thuisgekomen. Haar moeder heeft die avond op de iPad van [slachtoffer] seksueel getinte berichten gevonden tussen [slachtoffer] en de verdachte. De moeder en stiefvader van [slachtoffer] zagen via de gegevens van ‘Find my iPhone’ dat de telefoon van [slachtoffer] die dag om 18.50 uur een locatie had aangegeven op [locatie 1] in Leiden. Dit is de straat waar de verdachte woonde. De politie is in de nacht van 31 december 2021 tweemaal bij de woning van de verdachte geweest en trof hem daar ook aan. De verdachte heeft toen verklaard dat hij [slachtoffer] alleen die middag even had gezien. In de ochtend van 31 december 2021 hebben voorbijgangers het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen bij een boom in een parkje bij [locatie 2] in Leiden. De verdachte is diezelfde dag aangehouden. Uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] door verwurging om het leven is gekomen.
De verdachte heeft, nadat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht had beroepen, op 25 februari 2022 verklaard dat hij [slachtoffer] op de dag van haar vermissing na of bij een stoeipartij in een soort wurggreep had en dat hij vaststelde dat zij was overleden. Het moment van de verwurging kan hij zich niet herinneren. Haar levenloze lichaam heeft hij op zijn rug uit zijn woning verplaatst en vervolgens per fiets weggevoerd om het lichaam uiteindelijk bij een boom achter te laten. Hij heeft bekend dat hij al enige tijd een seksuele relatie met haar had. Verder heeft hij bekend dat hij op zijn laptop en telefoon kinderporno heeft gedownload en in zijn bezit heeft gehad.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – moord dan wel doodslag op [slachtoffer] , het wegvoeren en verbergen van haar lijk, ontucht mede bestaand uit het seksueel binnendringen van haar lichaam en het verwerven en het in bezit hebben van kinderporno.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair (doodslag), 2 (wegvoeren van een lijk), 3 (ontucht) en het bij dagvaarding II (bezit kinderporno) ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heef vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en heeft zich ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Dagvaarding I, feit 1
De verdachte heeft op de terechtzitting het volgende verklaard. Op 30 december 2021 kwam [slachtoffer] bij hem langs in zijn woning in Leiden. Op een gegeven moment ontstond tussen hen een stoeipartij in de slaapkamer van de woning. De verdachte heeft [slachtoffer] vanaf het bed, met een soort judoworp, naar de grond gewerkt. Zij kwam met haar rug op de grond te liggen met de verdachte ter hoogte van haar heupen, zittend bovenop haar. De verdachte heeft met zijn handen haar schouders tegen de grond gedrukt, zodat zij niet omhoog zou komen. Het volgende moment dat de verdachte zich kan herinneren, is dat waarop hij kramp in zijn onderarm voelde. Het voelde als een verstijving. Ook voelde de verdachte nattigheid op zijn heup. [slachtoffer] lag op dat moment met haar rug tegen de buik van de verdachte aan. De verdachte had een arm om de hals van [slachtoffer] heen. Nadat de verdachte [slachtoffer] had losgelaten, heeft hij in haar hals gevoeld of hij een hartslag kon vinden, maar dat was niet het geval. Ook aan de andere kant van haar hals en op haar borst kon hij geen hartslag vinden. Uit de mond van [slachtoffer] kwam bloed. De verdachte concludeerde dat [slachtoffer] was overleden. [2]
Op 2 januari 2022 is op het lichaam van [slachtoffer] sectie verricht. [3] Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt het volgende. Aan de hals is uitwendig en inwendig letsel vastgesteld, met onder meer verscheuring van het tongbeen aan beide kanten. De letsels passen zeer goed bij een samendrukkende krachtsinwerking van de hals. Samendrukkende krachtsinwerking op de hals en de halsvaten kan leiden tot zuurstofgebrek van de hersenen en dus ook tot het overlijden. De stuwing van het hoofd met talrijke stipvormige bloeduitstortingen is zeer goed passend bij een belemmering van de halsvaten door een dergelijke krachtsinwerking. Bij een volledige afsluiting van de halsvaten, waardoor een onmiddellijk zuurstoftekort voor de hersenen ontstaat, treedt bewusteloosheid binnen 6 à 10 seconden op. Bij aanhoudende afsluiting van de halsvaten wordt dit na gemiddeld 1 tot 3 minuten gevolgd door ademhalingsstilstand. Het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door samendrukkende krachtsinwerking aan de hals. Van een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [4]
Uit de verklaring van de verdachte en het sectierapport leidt de rechtbank af dat de verdachte [slachtoffer] in een wurggreep heeft genomen en gehouden, met kracht zijn arm om de hals van [slachtoffer] heeft geklemd, haar hals heeft dichtgedrukt en zo haar ademhaling heeft belemmerd, waardoor zij is komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer] , dat het opzet van de verdachte hierop gericht is geweest. Uit het voorgaande volgt dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord. De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachten rade vast moet staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte voorbereidingen heeft getroffen of een plan heeft gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven. Concrete aanwijzingen daarvoor heeft de rechtbank niet gevonden. De manier waarop de verdachte zich na afloop van het lichaam heeft ontdaan – eerst op de rug wegbrengen, vervolgens mee terugnemen en op de fiets naar een andere locatie brengen, terwijl er mensen op straat aanwezig waren – wijst eerder op het tegendeel. Ook uit de aard van de handelingen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] valt niet zonder meer af te leiden dat de verdachte zich in bovenbedoelde zin heeft (kunnen) beraden op de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het scenario waarbij de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, past bij zijn verklaring, die erop neerkomt dat hij in een gemoedsopwelling heeft gehandeld. Dit scenario wordt niet door bewijsmiddelen weerlegd en is niet minder aannemelijk dan scenario’s waarbij wel sprake was van voorbedachten rade. In deze situatie kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte zal daarom van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) worden vrijgesproken.
Zoals uit het voorgaande kan worden afgeleid, acht de rechtbank het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag) wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding I, feit 2
Op 31 december 2021 omstreeks 09.24 uur kreeg de politie een melding dat op [locatie 2] te Leiden, bij de bosjes langs het spoor, een lichaam van een meisje was aangetroffen. De verbalisant is met meerdere collega’s ter plaatse gegaan. De verbalisant zag een meisje tegen een boom aanzitten. De vingertoppen van het meisje waren blauw, haar lichaam was koud en hard en bij haar nek werd geen hartslag meer gevoeld. De verbalisant identificeerde het meisje als [slachtoffer] . [5]
De verdachte heeft op de terechtzitting het volgende verklaard. Hij heeft op 30 december 2021 het levenloze lichaam van [slachtoffer] in zijn woning op zijn rug getild en haar zo vervoerd naar het parkje bij [locatie 3] , waar hij haar tegen een boom heeft neergelegd. Vervolgens heeft hij bedacht dat het gemakkelijker was om haar op de fiets naar een plek verder weg te vervoeren. Hij is toen de fiets van [slachtoffer] gaan halen en heeft haar achterop die fiets gezet, waarna hij haar fietsend heeft weggevoerd. Uiteindelijk heeft hij het lichaam van [slachtoffer] op [locatie 2] tegen een boom in een parkje achtergelaten. Hij heeft dit gedaan, omdat haar lichaam weg moest, heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard. [6]
De politie heeft beelden van meerdere camera’s uitgekeken. Op de camerabeelden van [locatie 3] in Leiden van 30 december 2021 is omstreeks 21.59 uur het volgende te zien. Een persoon loopt [locatie 3] op in de richting van [locatie 1] , in de richting van [locatie 4] . Op heuphoogte van deze persoon, aan de linker- en rechterzijde, waren opvallende witte voorwerpen te zien die heen en weer gingen. De persoon droeg iets op zijn rug. [7] Op de camerabeelden van [locatie 4] in Leiden van 30 december 2021 tussen 22.18 en 22.20 uur is te zien dat twee personen op een fiets zitten. [8]
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer] heeft weggevoerd met het oogmerk de oorzaak van haar overlijden te verhelen en acht het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding I, feit 3
De verdachte heeft op de terechtzitting het volgende verklaard. Hij heeft [slachtoffer] buiten bij een speelparkje in Leiden voor het eerst gevingerd. Gedurende meerdere maanden heeft hij een seksuele relatie met haar gehad. Er was sprake van geslachtsgemeenschap. De verdachte en [slachtoffer] spraken voornamelijk bij hem af in zijn woning in Leiden. [9]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij een vuilniszak, waarin onder meer condooms zijn aangetroffen, bij zijn sportschool heeft weggegooid. De condooms waren in de week ervoor, op maandag en dinsdag, door de verdachte en [slachtoffer] gebruikt (de rechtbank begrijpt: in de week van 20 december 2021). [10]
De politie heeft de telefoon van de verdachte in beslag genomen en onderzoek gedaan naar de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] . Op 2 mei 2021 heeft [slachtoffer] het volgende bericht naar de verdachte verzonden: “Je hebt me ontmaagd”. Op 4 november 2021 stuurde de verdachte het volgende bericht naar [slachtoffer] : “Omdat we vandaag een jaar samen zijn”. [11]
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum] . [12]
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat de verdachte in de ten laste gelegde periode van 10 januari 2021 tot en met 30 december 2021 met [slachtoffer] , die toen jonger was dan zestien jaar, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Dagvaarding II
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in september 2021 kinderporno heeft gedownload, dat hij de desbetreffende bestanden heeft bekeken en de bestanden op enig moment weer heeft verwijderd. De bestanden stonden op zijn telefoon OnePlus en op een Acer laptop. De Acer laptop heeft de verdachte ter reparatie naar [naam] gebracht. [13] De verdachte heeft op de terechtzitting bevestigd dat hij op zijn telefoon en laptop kinderporno heeft gedownload en dat hij later de beelden heeft verwijderd. [14]
Op 31 december 2021 is in de woning van de verdachte aan [locatie 1] 275 te Leiden een mobiele telefoon (door de politie voorzien van voorwerpnummer A.3.2) uit de jaszak van de verdachte in beslag genomen. [15] Op 10 januari 2022 heeft [naam] aan de politie verklaard dat de verdachte op 9 november 2021 zijn laptop bij hem heeft achtergelaten. [16] Op 10 januari 2022 is de door [naam] afgegeven Acer laptop (door de politie voorzien van voorwerpnummer B.01.001) in beslag genomen. [17]
Uit het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal blijkt dat op de telefoon OnePlus, voorzien van beslagcode A.3.2., en de laptop, voorzien van beslagcode B01.001, kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. Op de laptop werden 273 kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen. De afbeeldingen betroffen ‘thumbnails’. Een thumbnail kan achterblijven nadat een afbeelding is verwijderd. Op de telefoon werden twee kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen. Van één van deze afbeeldingen is vastgesteld dat deze als zogenaamde ‘sticker’ was opgeslagen. Het opslaan van een sticker is een bewuste handeling. [18] De in de tenlastelegging omschreven seksuele gedragingen zijn terug te vinden in de omschrijving kinderpornografische afbeeldingen (bijlage overzicht geselecteerde afbeeldingen). [19]
Van de andere afbeelding die op de telefoon is aangetroffen kan niet met zekerheid worden gezegd dat deze benaderbaar was voor de verdachte (bestandsnaam: 438720267
_32271.jpg). Wat deze afbeelding betreft zal de verdachte worden vrijgesproken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 kinderporno heeft verworven en in zijn bezit heeft gehad en zich daartoe de toegang heeft verschaft.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I:
1
hij op 30 december 2021 te Leiden, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door
- [slachtoffer] in een wurggreep te nemen en te houden en
- met kracht zijn, verdachtes, arm om de hals van [slachtoffer] te klemmen en
- de hals van [slachtoffer] dicht te drukken en
- aldus de ademhaling van [slachtoffer] te belemmeren,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2
hij op 30 december 2021 te Leiden, een lijk, te weten het levenloze lichaam van [slachtoffer] heeft verplaatst
enweggevoerd, met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen, door
- dat lichaam op zijn, verdachtes, rug te tillen en te vervoeren en vervolgens
neer te leggen tegen een boom nabij de openbare weg en
- vervolgens dat lichaam achterop de fiets van [slachtoffer] te tillen en te
vervoeren naar een plek in een park en
- vervolgens dat lichaam aldaar tegen een boom te plaatsen;
3
hij in de periode van 10 januari 2021 tot en met 30 december 2021 te Leiden, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten
met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis en vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] ;
Dagvaarding II
hij in de periode van 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 te Leiden, gegevensdragers (te weten een laptop (voorzien van beslagcode B01.001) en een telefoon (voorzien van beslagcode A.3.2)) bevattende een hoeveelheid afbeeldingen en één video,
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar
nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft verworven en in bezit heeft gehad en zich daartoe door middel van een
geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de
toegang heeft verschaft,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - onder meer bestonden uit:
het betasten en aanraken van het geslachtsdeel door een persoon die kennelijk
de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk
de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of
opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding
(op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of door het
camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze
persoon nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of de borsten van deze
persoon in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een
onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging). Tot slot heeft de officier van justitie als bijkomende straf een beroepsverbod voor de duur van vijf jaar gevorderd, inhoudende dat de verdachte niet in het sportonderwijs werkzaam zal zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aanzienlijke beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf bepleit, zodat de behandeling van de verdachte in een tbs-kliniek zo spoedig mogelijk kan starten. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat rechters steeds rekening houden met de gevolgen van de inwerkingtreding per 1 juli 2021 van de Wet straffen en beschermen en de daarmee samenhangende wijziging van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast heeft de verdediging aan de rechtbank gevraagd om te adviseren dat na een derde van de opgelegde gevangenisstraf met de tbs-behandeling moet worden begonnen. Ten aanzien van de gevorderde bijkomende straf heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het wettelijk vereiste dat het misdrijf in de uitoefening van het beroep moet zijn begaan. Op die grond is oplegging van deze bijkomende straf niet aan de orde. Subsidiair is gesteld dat de omvang van het gevorderde verbod in strijd is met de wet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen over de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, het wegvoeren van een lijk, het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en het bezit van kinderporno.
Hij heeft gedurende een periode van ruim een jaar een relatie gehad met [slachtoffer] , een kwetsbaar meisje dat aan het begin van deze periode dertien jaar oud was. Ze hebben elkaar eind 2019 leren kennen toen de verdachte in het kader van zijn opleiding tot gymleraar stage liep op de basisschool waar [slachtoffer] in groep 8 zat. Daarna hebben zij contact met elkaar gekregen via sociale media, een contact dat steeds intensiever werd. Op enig moment zijn zij ook ‘echt’, fysiek, gaan afspreken. Het contact mondde in het najaar van 2020 uit in een relatie, die niet lang daarna ook seksueel van aard werd. [slachtoffer] was ook toen pas dertien jaar oud. In de relatie ontstonden op den duur ruzies, die heviger werden. Op 30 december 2021 is [slachtoffer] de verdachte thuis gaan bezoeken. Alleen de verdachte weet wat er vervolgens precies is gebeurd. Hij heeft verklaard dat er in zijn woning weer ruzie ontstond. Op een gegeven moment zijn zij naar de slaapkamer gegaan. Op weg daarnaartoe heeft [slachtoffer] haar enkel gestoten en is boos geworden, waarna er een stoeipartij is ontstaan. De verdachte heeft [slachtoffer] van het bed op de grond geworpen en is op haar gaan zitten. Hij moest op een zeker moment constateren dat hij haar had gewurgd en dat zij was overleden. Diezelfde avond en nacht heeft de verdachte zoveel mogelijk sporen van zijn relatie met [slachtoffer] proberen te wissen. Ook heeft hij op [slachtoffer] telefoon een bericht gestuurd aan haar moeder, waarbij hij het deed voorkomen dat [slachtoffer] nog in leven was. Om te voorkomen dat [slachtoffer] bij hem thuis zou worden aangetroffen, heeft hij haar levenloze lichaam uit zijn woning getild. Vervolgens is hij met het lichaam van [slachtoffer] op zijn rug over straat gelopen. Hij heeft haar vlakbij zijn woning neergezet en is toen haar fiets gaan halen. Daarna heeft de verdachte haar achterop die fiets gezet en is hij gaan fietsen, waarna hij haar lichaam op een plek verder bij zijn woning vandaan, bij een boom in een parkje heeft achtergelaten. Nadat [slachtoffer] als vermist was opgegeven bij de politie, is de politie ’s nachts tweemaal bij de verdachte aan de deur geweest. Hij heeft toen gelogen dat hij [slachtoffer] alleen ‘s middags even had gezien en dat hij niet wist wat er met haar was gebeurd. In de ochtend van oudejaarsdag is het lichaam van [slachtoffer] door voorbijgangers gevonden. In het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] heeft de politie op de laptop en telefoon van de verdachte kinderporno aangetroffen.
De verdachte heeft op een afschuwelijke wijze een einde gemaakt aan het leven van een veertienjarig meisje dat nog een heel leven voor zich had; een meisje dat haar vertrouwen had gesteld in de verdachte en dat bijna dagelijks bij hem thuis kwam. De verdachte was volwassen en ruim achttien jaar ouder dan [slachtoffer] . Hij was zich volkomen bewust van het ongeoorloofde van de relatie die hij met haar aanging. Uit de berichten die hij met [slachtoffer] heeft gewisseld, blijkt dat hij haar heeft bezworen hun contacten geheim te houden. Hij was ook al een gewaarschuwd man. Eerder was hij door mensen in zijn omgeving aangesproken op de manier waarop hij met jonge meisjes omging. Dat heeft hem er niet van weerhouden intieme banden met [slachtoffer] aan te knopen.
Waarom [slachtoffer] om het leven is gebracht is een onbeantwoorde vraag gebleven. De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 12 oktober 2022. De verdachte is in het PBC gedurende zeven weken onderzocht door een multidisciplinair team, waar F.R. Kruisdijk, psychiater en I. Woudenberg, GZ-psycholoog, deel van uitmaakten (hierna te noemen: de deskundigen).
De deskundigen hebben als mogelijke verklaring genoemd dat de verdachte zou hebben gedacht dat de relatie met [slachtoffer] nu definitief voorbij zou zijn en deze openbaar zou worden. In maanden opgebouwde boosheid en verlatingsangst zijn doorgebroken en hebben de verdachte tot zijn daad gebracht. Volgens de deskundigen moet er woede in de verdachte zijn omgegaan, maar de rechtbank heeft van de verdachte geen antwoord gekregen op de vraag wat hem heeft bezield en waarom hij de laatste fatale handeling heeft verricht. De verdachte kan zich dit naar zijn zeggen niet herinneren. De vraag naar het ‘waarom’ blijft een prangende.
De dood van [slachtoffer] is voor de nabestaanden een onherstelbaar verlies. Uit de slachtofferverklaringen die de moeder en vader van [slachtoffer] op de terechtzitting hebben afgelegd, blijkt van hun immense verdriet. [slachtoffer] betekende veel voor de mensen om haar heen, in het bijzonder haar ouders, haar broer en haar tweelingzus, die door haar beperking de dood van [slachtoffer] niet kan begrijpen.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte hevig geschokt. Dat blijkt ook uit de ontzetting bij het publiek en het medeleven met de nabestaanden dat tot op de dag van vandaag wordt getoond, en die massaal in het openbaar zijn geuit in de weken na de ontdekking van het vreselijke lot dat [slachtoffer] en haar dierbaren had getroffen. Het is voor de nabestaanden schokkend en extra pijnlijk geweest dat het lichaam van [slachtoffer] bij een boom in een park, op een openbare plek, is achtergelaten. Het beeld van het lichaam van een jong meisje, eenzaam in een parkje, heeft ook bij anderen een groot gevoel van triestheid opgeroepen, dat velen zal bijblijven.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het daarom lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaar. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met het feit dat [slachtoffer] nog een jong meisje was, haar nabestaanden diep leed is aangedaan en de rechtsorde ernstig is geschokt. Hier komt bij dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan nog drie andere ernstige misdrijven.
Vervolgens moet worden nagegaan welke invloed de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden op de strafoplegging hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 19 juni 2022.
Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De deskundigen hebben in het Pro Justitia-rapport geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken en van een parafiele stoornis, hebefilie. Daarbij is de seksuele voorkeur van de verdachte gericht op twaalf- tot zestienjarigen. Zowel de persoonlijkheidsstoornis als de parafilie heeft een rol gespeeld bij de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten. De verdachte wist dat een relatie met een minderjarige ongeoorloofd was, maar kon zijn gedrag niet begrenzen. Dit komt rechtstreeks voort uit zijn persoonlijkheidspathologie en zijn bovenmatige erotische en seksuele interesse in pubermeisjes. Het onrijpe zelfgevoel van de verdachte is afhankelijk van relaties, vooral van de behoefte aan bewondering. Anderzijds is een opportunistische seksuele drang aanwezig. Het geweten van de verdachte is partieel uitgeschakeld door de (onbewuste) toepassing van cognitieve vervormingen. Deze vervormingen heeft de verdachte gebruikt om zijn eventuele twijfels of schuldgevoel over de relatie weg te redeneren of rationaliseren. In het verlengde van de verlaagde bewustzijnstoestand ten tijde van de verwurging heeft de verdachte, mede door zijn vermogen om affect te isoleren, zich van het lichaam ontdaan. Het ten laste gelegde bezit van kinderporno vloeit voort uit de parafilie. De pathologie is volgens de deskundigen dusdanig dat de strafbare feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
De verdachte zal moeten leven met het besef dat hij verantwoordelijk is en zal worden gehouden voor de dood van een jong meisje en het verdriet van haar dierbaren. Hij heeft op de terechtzitting zijn spijt betuigd en heeft daarbij verklaard dat hij zich realiseert dat het kwaad en leed dat hij heeft veroorzaakt onomkeerbaar is. De verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en zijn oprecht overkomende spijtbetuigingen hebben een enigszins matigende werking op de op te leggen gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat voor de bewezen verklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend is.
Bij het bepalen van deze duur heeft de rechtbank niet betrokken dat met ingang van 1 juli 2021 een gewijzigde de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) geldt. Het is niet zo dat een veroordeelde onder de oude VI-regeling bij langdurig opgelegde gevangenisstraffen per definitie niet meer dan twee derde van zijn straf uit zou moeten zitten. Dit was, net als onder het regime van de nieuwe VI-regeling, afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gedrag van de veroordeelde tijdens zijn detentie. De VI kon ook onder de oude regeling worden herroepen, uitgesteld en er kon afstel van de VI plaatsvinden. Op dit moment is niet te zeggen of de verdachte voor VI in aanmerking zal komen. De rechtbank heeft daarom buiten beschouwing gelaten voor welke VI-periode de verdachte nu in aanmerking kan komen en vóór 1 juli 2021 in aanmerking zou zijn gekomen.
Oplegging hiernaast van een beroepsverbod, zoals de officier van justitie heeft geëist, is niet mogelijk. In artikel 251 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat de bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen kan worden uitgesproken indien de verdachte één van de misdrijven, genoemd in het tweede lid van dit artikel, in de uitoefening van dat beroep heeft begaan. De bewezen verklaarde feiten hebben echter niet plaatsgevonden in het kader van een beroep van de verdachte.
De op te leggen maatregel
De deskundigen hebben voorts gerapporteerd dat een risico op gewelddadige recidive aanwezig is na een lange termijn van oplopende frustraties in een (verboden) relatie. Het risico op ontucht wordt vanuit de parafiele stoornis, waarbij de geconstateerde persoonlijkheidspathologie ook faciliterend is, als hoog ingeschat. Dit kan gepaard gaan met hands-off gedrag als het opzoeken van (pornografische) afbeeldingen van jeugdigen en toenadering via digitale communicatie van potentiële slachtoffers. Er is volgens de deskundigen sprake van een dynamisch versterkend verband tussen de structurele persoonlijkheidspathologie en de hebefilie. Deze stoornissen moeten worden behandeld. De problematiek van de verdachte vergt een lange en klinische behandeling van ten minste vier jaar. Gelet op de aard van de problematiek van de verdachte en het geschatte recidiverisico, is de tbs-maatregel met dwangverpleging volgens de deskundigen het aangewezen juridisch kader. In gedragskundig opzicht wordt de tbs-maatregel met voorwaarden niet als onmogelijk beschouwd.
De rechtbank neemt ook de conclusies uit het Pro Justitia-rapport over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico op ontucht, dat op termijn een risico bestaat op gewelddadige recidive en dat, om die risico’s te verminderen, een langdurige klinische behandeling van de verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
De tbs-maatregel kan, gelet op artikel 38, derde lid, Sr, slechts worden opgelegd wanneer de duur van een op te leggen gevangenisstraf op ten hoogste vijf jaar wordt bepaald. Omdat een langduriger gevangenisstraf zal worden opgelegd, is de tbs-maatregel met voorwaarden niet aan de orde. De vraag is dan of de noodzakelijk gevonden behandeling in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
Zoals hiervoor al is overwogen, bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Gelet op de aard van de bij dagvaarding I onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de problematiek van de verdachte en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling van zijn stoornissen noodzakelijk en vereist is om recidive te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. De rechtbank stelt verder vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van de tbs-maatregel dat de bij dagvaarding I onder 1 en 3 begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor deze feiten de tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte opleggen.
De tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn
gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of
meer personen, te weten de doodslag en ontucht, buiten echt, met iemand die de leeftijd van twaalf jaar maar nog die van zestien jaar heeft bereikt, mede bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De maatregel kan daarom, gelet op artikel 38e, derde lid, Sr, langer dan vier jaar duren.
Eindconclusie over de op te leggen straf
De verdediging heeft een aanzienlijke beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf bepleit, zodat de behandeling van de verdachte in een tbs-kliniek zo spoedig mogelijk kan starten. De rechtbank zal aan dit pleidooi geen gehoor geven. Bij een dergelijke beperking zouden de met de strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging onvoldoende tot gelding komen. Het Pro Justitia-rapport geeft daarnaast ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de noodzakelijk gevonden behandeling van de verdachte tot een beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf zou moeten leiden. De rechtbank ziet evenmin grond voor toepassing artikel 37b, tweede lid, Sr en te adviseren dat op een eerder tijdstip, vóór de opgelegde gevangenisstraf geheel is ondergaan, met de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden begonnen, zoals door de verdediging is verzocht. Voor uitstel van de tenuitvoerlegging van een deel van de gevangenisstraf ten behoeve van een eerdere start van de tbs-behandeling geeft het Pro Justitia-rapport evenmin aanleiding. Daar komt bij dat een dergelijke eerdere start ertoe kan leiden – via gratie – dat na voltooiing van de tbs-behandeling de opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd. Gelet op de hiervoor genoemde strafdoelen, acht de rechtbank dit onwenselijk.
De rechtbank zal aan de verdachte dan ook, naast de tbs-maatregel met dwangverpleging, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
Nabestaanden [moeder] , [vader] en [stiefvader] hebben zich ieder als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. Zij vorderen schadevergoeding, hierna nader te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke rente (behoudens ten aanzien van de reiskosten voor de strafzaak), en hebben verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
[moeder]
van [slachtoffer] , vordert schadevergoeding van in totaal € 39.786,01, bestaande uit materiële schade (€ 14.786,01), affectieschade (€ 20.000,-) en shockschade
(€ 5.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
  • kosten uitvaartverzorging: € 10.617,95;
  • gedenkteken: € 4.000,-;
  • reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens: € 50,46;
  • reiskosten strafzaak: € 117,60.
7.1.2
[vader]
van [slachtoffer] , vordert schadevergoeding van in totaal € 25.971,14, bestaande uit materiële schade (€ 971,14), affectieschade (€ 20.000,-) en shockschade
(€ 5.000,-).
De materiële schade bestaat uit:
  • kleding voor de uitvaart: € 826,-;
  • reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens: € 19,38;
  • reiskosten strafzaak: € 125,76.
7.1.3
[stiefvader]
van [slachtoffer] , vordert schadevergoeding van € 17.500,-, bestaande uit affectieschade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade en affectieschade moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde shockschade is voldoende onderbouwd. De officier refereert zich ten aanzien van het bedrag dat toewijsbaar is aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van [moeder] heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht. De vordering ter zake van affectieschade en materiële schade wordt niet betwist, behoudens de post ‘reiskosten strafzaak’. De vordering ter zake van shockschade moet worden afgewezen, nu onder meer niet aan het confrontatievereiste is voldaan. Subsidiair is verzocht om de benadeelde partij voor dit deel in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het bieden van de gelegenheid een nadere onderbouwing van de vordering te geven een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Met betrekking tot de vordering van [vader] heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht. De vordering ter zake van affectieschade en de post ‘reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens’ wordt niet betwist. De post ‘reiskosten strafzaak’ wordt dat wel. De post ‘kleding voor de uitvaart’ staat niet in een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde, zodat de benadeelde partij in het desbetreffende deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering ter zake van shockschade moet worden afgewezen, nu onder andere ook in dit geval niet aan het confrontatievereiste is voldaan. Subsidiair is verzocht om de benadeelde partij voor dit deel in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het bieden van de gelegenheid een nadere onderbouwing van de vordering te geven een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De vordering van [stiefvader] partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij de voor toekenning van deze vordering vereiste nauwe persoonlijke relatie met [slachtoffer] heeft gehad. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen een nadere onderbouwing van de vordering te geven, zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Algemene overwegingen
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 onder c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van het derde lid als naasten worden beschouwd (lid 4 onder g).
Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit vergoeding affectieschade, vastgesteld.
Shockschade
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
7.4.2
[moeder]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘nota uitvaartverzorging’, ‘gedenkteken en ‘reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens’, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet door de verdediging betwist. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering ter zake van ‘reiskosten strafzaak’ van € 117,60 afwijzen. Dit betreffen proceskosten en op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen deze kosten alleen voor toewijzing in aanmerking, als de benadeelde partij zonder gemachtigde procedeert. De benadeelde partij wordt in deze procedure bijgestaan door een raadsman. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
  • kosten uitvaartverzorging van € 10.617,95: vanaf 26 januari 2022, de datum van de factuur;
  • gedenkteken van € 4.000,-: vanaf 22 maart 2022, de datum van de factuur;
  • reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens van €50,46: vanaf 4 mei 2022, deze datum ligt in het midden van de reisperiode.
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de moeder van [slachtoffer] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door de bewezen verklaarde doodslag. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2021.
Shockschade
Evident is dat de benadeelde partij door de doodslag op haar dochter onherstelbaar veel leed is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het doden van haar dochter niet zelf heeft waargenomen en dat zij – hoe schokkend ook – het levenloze lichaam van haar dochter voor het eerst in het uitvaartcentrum heeft gezien. De rechtbank leidt uit het forensisch dossier af dat sprake was van letsel, maar niet van ernstige verminkingen. Uit de verklaring van de psycholoog volgt dat de benadeelde partij klachten heeft die passen bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Zij heeft onder meer herbelevingen aan het verzorgen van het lichaam van haar overleden dochter. Het is zeer invoelbaar dat de aanblik van het lichaam en het afleggen en verzorgen van haar dochter, uitermate schokkend is geweest. Uit de verklaring van de psycholoog kan echter niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de PTSS het gevolg is geweest van de directe confrontatie van de benadeelde partij met haar overleden dochter. In de verklaring van de psycholoog worden in dit verband meerdere omstandigheden genoemd. Genoemd worden het fantasiebeeld van [slachtoffer] die tegen een boom zit, gevoelens van machteloosheid en concentratieproblemen. Uit de verklaring van de psycholoog blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende van een onderscheid tussen de geestelijke problematiek bij de benadeelde partij die (uitsluitend) het gevolg is van het verdriet van het overlijden van [slachtoffer] als gevolg van het strafbare feit, en de schade die (mogelijk) het gevolg is van de eerste confrontatie met haar overleden dochter. Hiervoor zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Dit onderzoek zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden en daarom zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 34.668,41, bestaande uit
€ 14.668,41 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 34.668,41, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [moeder] .
7.4.3
[vader]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens’, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet door de verdediging betwist. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De post ‘kleding voor de uitvaart’ is door de verdediging betwist. Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden verplicht tot vergoeding aan degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen.
Onder de kosten van lijkbezorging worden in het normale spraakgebruik de kosten voor een uitvaart verstaan. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kledingkosten van de uitvaart in redelijkheid gemaakte kosten zijn die in een rechtstreeks verband staan tot de uitvaart van [slachtoffer] . Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering ter zake van de post ‘reiskosten strafzaak’ van € 125,76 afwijzen. Ten aanzien van de toewijsbaarheid van deze kosten verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor heeft overwogen over de vergoeding die [moeder] heeft gevorderd ter zake van de post ‘reiskosten strafzaak’. Ook de vader van [slachtoffer] wordt in deze procedure bijgestaan door een raadsman. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
  • kleding voor de uitvaart van € 826,-: vanaf 4 januari 2022, de datum van de kassabon;
  • reiskosten uitvaartcentrum, Stal de Elza Hoeve, begraafplaats en Keuzenkamp & Marcelis Gedenktekens van € 19,38: vanaf 7 mei 2022, deze datum ligt in het midden van de reisperiode.
Affectieschade
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, zijnde de vader van [slachtoffer] , rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door de bewezen verklaarde doodslag. De gevorderde affectieschade is conform het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag dan ook toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2021.
Shockschade
Net als de moeder, is de vader onherstelbaar veel leed toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het doden van zijn dochter niet zelf heeft waargenomen en dat hij – hoe schokkend ook – het levenloze lichaam van zijn dochter voor het eerst heeft gezien toen zij thuis opgebaard lag. De rechtbank leidt uit het forensisch dossier af dat sprake was van letsel, maar niet van ernstige verminkingen. Uit de verklaring van de psycholoog volgt dat de benadeelde partij klachten heeft die passen bij PTSS. Het zien van zijn opgebaarde dochter is uitermate traumatisch voor de benadeelde partij geweest. Uit de verklaring van de psycholoog kan echter niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de PTSS het gevolg is geweest van de directe confrontatie van de benadeelde partij met zijn overleden dochter. In de verklaring van de psycholoog worden meerdere traumatische ervaringen genoemd, waaronder die als gevolg van over de omgeving vliegende politiehelikopters, berichten in de krant over de gebeurtenis en gewelddadige films op televisie. Ook in dit geval blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van de psycholoog onvoldoende van een onderscheid tussen de geestelijke problematiek bij de benadeelde partij die (uitsluitend) het gevolg is van het verdriet van het overlijden van [slachtoffer] als gevolg van het strafbare feit, en de schade die (mogelijk) het gevolg is van de confrontatie met haar levenloze lichaam. Het nodige nader te verrichten onderzoek zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden en daarom zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.845,38, bestaande uit
€ 845,38 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.845,38, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [vader] .
7.4.4
[stiefvader]
Het wettelijke uitgangspunt is dat stiefouders niet zonder meer aanspraak hebben op vergoeding van affectieschade. Invoelbaar is dat het overlijden van [slachtoffer] ook bij de stiefvader veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt en niet ter discussie staat dat hij en [slachtoffer] een band met elkaar hadden. De rechtbank kan echter aan de hand van de daarover verschafte informatie, mede in aanmerking genomen het feit dat de stiefvader gedurende een beperkte periode met [slachtoffer] heeft samengewoond, niet vaststellen of tussen hem en [slachtoffer] sprake was van een zodanig nauwe persoonlijke relatie, dat hij als gerechtigde tot het ontvangen van een vergoeding voor affectieschade dient te worden aangemerkt. Nader onderzoek hiernaar zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij zal daarom in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de volgende in beslag genomen voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer:
  • laptop Acer Aspire 5750;
  • laptop HP;
  • Acer Aspire AX3400 harddisk;
  • Seagate interne harddisk 500Gb en dongel;
  • 2x mobiele telefoons merk OnePlus.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de gegevensdragers waarop kinderporno is aangetroffen, een mobiele telefoon OnePlus en de laptop Acer Aspire 5750, aan het verkeer kunnen worden onttrokken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen ‘Laptop Acer Aspire 5750’ met beslagcode ‘B01.001’ en de ‘mobiele telefoon OnePlus’ met beslagcode ‘A.3.2’ onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit is begaan. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van deze voorwerpen, gelet op het daarop aangetroffen kinderpornografisch materiaal, van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Hierbij merkt de rechtbank op dat de kans bestaat dat het kinderpornografische materiaal op die gegevensdragers na verwijdering toch te reproduceren is. Verwijdering van de bestanden kan alleen worden gegarandeerd door de gegevensdragers aan het verkeer te onttrekken.
De rechtbank zal de in beslag genomen ‘Laptop HP’, ‘Acer Aspire AX3400 harddisk’,
‘Seagate interne harddisk 500Gb en dongle’ en de andere mobiele telefoon merk OnePlus eveneens onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bij dagvaarding I onder 3 bewezen verklaarde feit is voorbereid en de inhoud van deze voorwerpen van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De gegevensdragers bevatten gegevens van en gesprekken gevoerd tussen de verdachte en [slachtoffer] , die mede verband houden met het tot stand komen en in stand houden van de ongeoorloofde seksuele relatie. De rechtbank acht het ongewenst dat deze informatie weer in het bezit komt van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 151, 240b, 245 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, onder 1 impliciet subsidiair:
doodslag;
ten aanzien van dagvaarding I, onder 2:
een lijk wegvoeren met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen;
ten aanzien van dagvaarding I, onder 3:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van dagvaarding II:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van dagvaarding I onder 1 en 3 :
gelast
de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [moeder]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 34.668,41, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen aan [moeder] ;
stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
  • het bedrag van € 10.617,95: vanaf 26 januari 2022, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 4.000,-: vanaf 22 maart 2022, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 50,46: vanaf 4 mei 2022, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 20.000,-: vanaf 30 december 2021, tot de dag van algehele voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten strafzaak’ tot een bedrag van € 117,60 af;
bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de shockschade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 34.668,41, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [moeder] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 208 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [vader]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 20.845,38, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen aan [vader] ;
stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
  • het bedrag van € 826,-: vanaf 4 januari 2022, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 19,38: vanaf 7 mei 2022, tot de dag van algehele voldoening;
  • het bedrag van € 20.000,-: vanaf 30 december 2021, tot de dag van algehele voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op de post ‘reiskosten strafzaak’ tot een bedrag van € 125,76 af;
bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de shockschade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.845,38, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [vader] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 139 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [stiefvader]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil;
de in beslag genomen voorwerpen
verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • laptop Acer Aspire 5750 met beslagcode ‘B01.001’;
  • laptop HP;
  • Acer Aspire AX3400 harddisk;
  • Seagate interne harddisk 500Gb en dongel;
  • mobiele telefoon merk OnePlus met beslagcode ‘A.3.2’;
  • mobiele telefoon merk OnePlus.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021384094, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 1724).
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2022.
3.Forensisch dossier TGO Sierra 21 deel 1, p. 137.
4.Forensisch dossier TGO Sierra 21 deel 1, p. 141-143.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2021, p. 437.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2022.
7.Proces-verbaal van bevindingen Camerabeelden [locatie 3] Leiden d.d. 8 maart 2022, p. 1020-1021.
8.Proces-verbaal van bevindingen Camerabeelden fietsroute [locatie 4] donderdagavond 30 december 2021, p. 968.
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2022.
10.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 25 februari 2022, p. 346-347 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2022, p. 616-623.
11.Proces-verbaal van bevindingen Seksueel getinte gesprekken tussen [slachtoffer] en [verdachte] d.d. 9 februari 2022, p. 1527-1528.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2021, p. 448.
13.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 15 juni 2022, p. 386-387.
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 november 2022.
15.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering, pagina 1677.
16.Proces-verbaal van bevindingen Tip 102 laptop [verdachte] d.d. 10 januari 2022, p. 85.
17.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering, p. 1681.
18.Proces-verbaal van bevindingen beschrijving kinderpornografische afbeeldingen d.d. 1 april 2022, p. 1637.
19.Een geschrift, te weten bijlage III – overzicht geselecteerde afbeeldingen, p. 1643-1645.