ECLI:NL:RBDHA:2022:12654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
09-308000-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan minderjarige zoontje met ontslag van rechtsvervolging en oplegging van TBS met dwangverpleging

Op 28 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 12 november 2021 in Katwijk haar vijfjarige zoontje zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door zijn penis af te knippen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat heeft geleid tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling in een forensisch kader. De zaak is achter gesloten deuren behandeld, waarbij de belangen van het minderjarige slachtoffer voorop stonden. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij een deel van de schadevergoeding is toegewezen en andere delen zijn afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/308000-21
Datum uitspraak: 28 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum ] te Versailles (Frankrijk),
op dit moment gedetineerd in het penitentiair psychiatrisch centrum van de penitentiaire inrichting Zwolle, te Zwolle.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 februari 2022, 11 april 2022, 4 juli 2022, 6 september 2022, 3 oktober 2022 (alle pro forma) en 14 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
Op de terechtzitting van 4 juli 2022 heeft de rechtbank op verzoek van mr. L. Korfker – en gehoord alle overige betrokkenen – bevolen dat de verdere behandeling van de zaak achter gesloten deuren zal plaatsvinden, omdat de belangen van het minderjarige slachtoffer dat in deze specifieke zaak eisen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J.S. de Gram naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 november 2021 te Katwijk aan haar kind, te weten haar zoon
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (volledig) afgesneden/afgeknipte/verwijderde penis, heeft toegebracht door de penis af te knippen, althans te verwijderen met een schaar, althans een scherp voorwerp.

3.Bijzondere aard van de zaak

Vast staat dat op 12 november 2021 in Katwijk een incident heeft plaatsgevonden, waarbij het toen vijfjarige zoontje van de verdachte en de aangever ernstig letsel heeft opgelopen. De rechtbank is zich bewust van de gevoeligheid van deze zaak. Zo maken de specifieke aard van de verdenking en de relatie van de verdachte tot het slachtoffer deze zaak voor alle betrokkenen uiterst ingrijpend, verdrietig en pijnlijk, ook met het oog op de nabije en verdere toekomst. Dat maakt dat de rechtbank ervoor heeft gekozen om in dit vonnis spaarzaam om te gaan met het vermelden van (medische) details die op de verdachte en het slachtoffer betrekking hebben. Deze keuze ligt in het verlengde van de beslissing van de rechtbank om deze zaak achter gesloten deuren te behandelen.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is (onder 4), dat het bewezen verklaarde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend en dat zij bijgevolg zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging (onder 6). De rechtbank zal aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging opleggen (onder 7). Ook zal de rechtbank diverse beslissingen op de vorderingen benadeelde partij nemen (onder 8). Zij werkt dit hieronder uit.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Zwaar lichamelijk letsel
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 12 november 2021 in Katwijk de penis van haar vijfjarig zoontje volledig heeft afgeknipt met een schaar. Dit letsel moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op het NFI-rapport betreffende het medisch-forensisch onderzoek. Daaruit kan worden opgemaakt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest, dat in de periode na dat medisch ingrijpen diverse complicaties zijn opgetreden waarvoor opnieuw medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat nog niet duidelijk is of sprake zal zijn van volledig (fysiek) herstel. Dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht heeft ter terechtzitting overigens niet ter discussie gestaan.
Opzet
De raadsman heeft – zeer uitvoerig en aan de hand van diverse voorbeelden uit de feitenrechtspraak – betoogd dat geen sprake is geweest van opzet, gelet op de psychotische toestand waarin de verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de raadsman heeft het de verdachte ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Deze maatstaf moet in zijn ogen psychisch worden uitgelegd, en niet normatief worden benaderd aan de hand van de feitelijke gang van zaken.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg staat, indien bij de verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn of haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (zie onder meer HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank overweegt dat – anders dan waarvan de raadsman lijkt uit te gaan – motief, aanleiding, geestesgesteldheid en waanideeën die de verdachte tot zijn of haar handelingen hebben gebracht, voor het opzet niet ter zake doen. Die factoren zijn wel van belang bij de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid (en daarmee de strafbaarheid) van de verdachte (zie onder 6).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in het kader van een psychose met een schaar de penis van haar zoontje heeft afgeknipt. Dit handelen is naar het oordeel van de rechtbank een zeer specifieke, actieve en gerichte actie geweest, waarvoor op dat moment bewust en gecoördineerd handelen noodzakelijk was. Dat sprake is geweest van bewust en gecoördineerd handelen kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid uit de verklaring van de aangever, dat de verdachte - toen de aangever haar bij hun zoontje aantrof - de schaar achter haar rug en uit het zicht heeft geprobeerd te houden en dat zij de schaar steeds weer wilde pakken. Daarnaast heeft de verdachte kort na het incident, terwijl zij buiten op straat zat, in de Engelse taal tegen een verbalisant gezegd dat zij “beter een advocaat kon spreken”.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. In tegendeel: zij heeft – weliswaar volledig onder invloed van haar psychose, zie onder 6 – zeer doelgericht gehandeld. De rechtbank verwerpt dan ook het bewijsverweer van de raadsman en oordeelt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij haar zoontje.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 12 november 2021 te Katwijk aan haar kind, te weten haar zoon [slachtoffer]
,opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een volledig afgeknipte penis, heeft toegebracht door de penis af te knippen met een schaar.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Zij heeft daarom gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 27 juni 2022, opgesteld door psychiater [naam psychiater] en klinisch psycholoog [naam psycholoog] . Uit het rapport blijkt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. De weigering om aan het onderzoek deel te nemen lijkt volgens de onderzoekers voort te komen vanuit pathologische gronden, namelijk een sterke weerstand vanuit achterdocht en wantrouwen, samenhangend met haar chronisch psychotische toestandsbeeld tot op de laatste (terugkom)dagen in het PBC. Desondanks was het klinische beeld voor de deskundigen duidelijk. Dit werd ondersteund door de (van de moeder en de echtgenoot van de verdachte) ontvangen medische informatie betreffende opnames in Frankrijk en de later voor het onderzoeksteam toegankelijk geworden informatie over de inzet van dwangbehandelingen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis in het kader van een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De kenmerken van de psychose bestaan bij de verdachte (in ieder geval) uit paranoïde wanen. De deskundigen concluderen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig werd beïnvloed door het psychotische toestandsbeeld en dat haar handelen volledig bepaald moet zijn geweest door haar pathologische waanideeën. Zij adviseren daarom het ten laste gelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. Zij legt deze conclusies dan ook aan haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte ten grondslag en komt op basis daarvan tot het oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging gevorderd van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met de aangever en het slachtoffer, en gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte geen TBS op te leggen, maar een zorgmachtiging voor de verdachte af te geven. De maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr is volgens de raadsman niet aan de orde, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel gelet op het oordeel over de strafbaarheid van de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Rapportage van het PBC
In de hierboven al genoemde PBC-rapportage van 27 juni 2022 staat dat de deskundigen het recidiverisico als hoog inschatten. Het hoge recidiverisico hangt volgens hen samen met het psychotische toestandsbeeld van de verdachte dat op het moment van het opstellen van de rapportage nog voortduurde. Daarbij is het volgens de deskundigen nog onduidelijk of de waanideeën van de verdachte zullen verdwijnen wanneer de psychose in remissie raakt. Het is volgens de deskundigen mogelijk dat – ook wanneer de verdachte ogenschijnlijk klachtenvrij functioneert – onderliggende waanideeën aanwezig zijn en blijven. De deskundigen geven aan dat klinisch onderzoek zal moeten uitwijzen of dit het geval is, waarna een adequate inschatting van het risico op de middellange termijn kan worden gegeven.
Over het waansysteem waaraan de verdachte lijdt, merken de deskundigen - mede op basis van informatie uit het PPC Zwolle - verder op dat dit zich breder lijkt te ontwikkelen en zich niet beperkt tot de familie van de verdachte, maar zich ook uitstrekt tot anderen, met gevaar voor deze personen.
Toelichting van de deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting heeft psycholoog B.H. Boer toegelicht dat de verdachte als oninvoelbaar en onvoorspelbaar wordt gezien en dat in het PPC Zwolle is besloten om dwangmedicatie in te zetten. Uit de inzet van dwangmedicatie en de stukken daarover van de directeur van het PPC, kan volgens de deskundigen worden afgeleid dat van de verdachte gevaar uitgaat naar anderen dan het slachtoffer.
Ter terechtzitting hebben beide deskundigen voorts aanvullende vragen van de raadsman beantwoord over het verschil tussen behandeling binnen het kader van TBS met dwangverpleging en binnen een zorgmachtiging. Zij hebben toegelicht dat en waarom zij het forensische kader met een hoog beveiligingsniveau van TBS met dwangverpleging voor de verdachte noodzakelijk achten.
Binnen het TBS-kader wordt, naast behandeling van de stoornis, gefocust op het verminderen van de recidivekans. Er wordt een delictscenario opgesteld, evenals een terugvalpreventieplan, een (vroeg)signaleringsplan en een risicotaxatie. De psychiater heeft toegelicht dat binnen een TBS-maatregel aan de hand van die pijlers stapsgewijs wordt toegewerkt naar het veilig resocialiseren van een veroordeelde. Binnen het kader van een zorgmachtiging is voor het verlagen van de recidivekans onvoldoende aandacht en staat behandeling voorop. De psychiater heeft voorts toegelicht dat een zorgmachtiging voor maximaal zes maanden kan worden afgegeven en daarna, indien nodig, telkens verlengd moet worden, terwijl de behandeling van de verdachte, inclusief de resocialisatiefase, aanzienlijk langer zal duren dan zes maanden. De psychose van de verdachte is immers moeilijk behandelbaar gebleken. De door de deskundigen geadviseerde forensische inkadering met het gewenste beveiligingsniveau en de te verwachten duur van de behandeling zijn volgens hen beiden niet verenigbaar met de afgifte van een zorgmachtiging.
Reclassering
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van 30 juni 2022. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies van de deskundigen van het PBC. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op letselschade als hoog in en adviseert de rechtbank om aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van het PBC-rapport, het reclasseringsadvies en het onderzoek ter terechtzitting ziet de rechtbank de noodzaak van een langdurige klinische behandeling van de verdachte om het recidiverisico en het gevaar dat van de verdachte uit gaat in te perken. De rechtbank acht noodzakelijk dat deze behandeling in een forensisch kader met bijbehorend beveiligingsniveau zal plaatsvinden, nu een civielrechtelijk kader, mede gelet op de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting, onvoldoende mogelijkheden en waarborgen biedt.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de TBS-maatregel. De verdachte heeft onder invloed van een psychotische stoornis haar zoontje zwaar lichamelijk letsel toegebracht, waarvan de langetermijngevolgen op zowel psychisch als lichamelijk gebied op dit moment nog niet zijn te overzien. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op de beschouwingen en de conclusies van de deskundigen – in het bijzonder hun inschatting van het recidiverisico, de mate van gevaar en het vereiste (forensische) beveiligingsniveau – eist de algemene veiligheid van personen dat aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de op te leggen maatregel niet gemaximeerd zal zijn.
38v-maatregel in de vorm van een contactverbod
De rechtbank stelt voorop dat de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr enkel kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij dan wel ter voorkoming van strafbare feiten. Nu de rechtbank aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging zal opleggen en de dwangverpleging daarbij niet gemaximeerd zal zijn, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet aan deze wettelijke maatstaf van artikel 38v Sr voldaan.
De rechtbank zal het gevorderde contactverbod dan ook niet opleggen.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

(1) [slachtoffer] heeft zich, door tussenkomst van [naam] in diens hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 171.491,94, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.209,- aan materiële schade, € 282,94 aan verplaatste materiële schade door [naam] geleden, € 150.000,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan toekomstige schade.
(2) [naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 62.617,15, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 5.117,15 aan materiële schade, € 10.000,- aan immateriële schade wegens onrechtmatige daad, € 10.000,- aan shockschade, € 17.500,- wegens affectieschade en € 20.000,- aan toekomstige schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen concreet standpunt ingenomen over de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen in verband met de bepleite vrijspraak, dan wel omdat de vorderingen, in ieder geval ten aanzien van het immateriële deel, een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. In aanvulling daarop heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingen via de verzekeraar dienen te worden geregeld, gelet op de aanwezige aansprakelijkheidsverzekering.
Subsidiair heeft de verdediging beide vorderingen op onderdelen gemotiveerd betwist, op de gronden zoals weergegeven in de pleitnota. De rechtbank zal daar hierna op ingaan, voor zover dat nodig is.
De verdediging heeft voorts aan de rechtbank, in geval van toewijzing van (een gedeelte van) de vorderingen, verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat de verdachte een schadevergoeding wellicht niet zal kunnen betalen en dit ertoe zal leiden dat zij over de band van de gijzeling alsnog in detentie zal moeten verblijven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat de vorderingen van de benadeelde partijen via de verzekeraar moeten worden geregeld. Immers, op dit moment is voor de rechtbank niet vast te stellen of er schade door een verzekeraar zal worden gedekt. Bovendien is het juist de bedoeling geweest van de wetgever om benadeelde partijen in staat te stellen op eenvoudige wijze de schade te verhalen, waarvan door de strafrechter binnen het kader van de strafprocedure kan worden vastgesteld dat deze door het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Uit de wet blijkt niet dat een mogelijke uitkering onder een aansprakelijkheidsverzekering daaraan in de weg staat. Dat zou anders kunnen zijn als er een concrete toezegging van een verzekeraar is of als de civiele rechter al een oordeel heeft gegeven over (een deel van) de gevorderde schade, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘ziekenhuis daggeldvergoeding’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De vordering tot vergoeding van de betreffende kosten ter hoogte van
€ 1.209,- wordt daarom toegewezen.
Verplaatste materiele schade, door [naam] geleden
De rechtbank stelt vast dat de onder deze rubriek opgevoerde kosten (van in totaal € 282,94) geen kosten zijn die door [slachtoffer] zelf zijn gemaakt. Het zijn kosten die [naam] - ten behoeve van [slachtoffer] - heeft gemaakt en waarvan hij de vergoeding als verplaatste schade had kunnen vorderen. De wetgever heeft voor deze categorie van personen immers een zelfstandige voegingsbevoegdheid gecreëerd (zie artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelezen in verbinding met artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank acht het in strijd met de bedoeling van de wetgever dat verplaatste schade van [naam] wordt gevorderd in het kader van de vordering die zijn minderjarige zoon (door tussenkomst van hem als wettelijke vertegenwoordiger) heeft ingediend. Dit deel van de vordering kan dan ook niet aan [slachtoffer] worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier – in het bijzonder het NFI-rapport betreffende het medisch-forensisch onderzoek van 30 juni 2022 – en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Dit is gelet op zowel het beschreven fysieke letsel als de ernst en aard van de normschending evident. Gezien de uitzonderlijke aard van het letsel, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de grote mate van onzekerheid over de ontwikkeling van zowel de psychische en fysieke schade van het slachtoffer, is het voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank echter niet mogelijk om op dit moment de omvang van de immateriële schade vast te stellen en/of te bepalen wat in deze zaak een billijke immateriële schadevergoeding zou zijn. Een nadere onderbouwing van de vordering is dus in zoverre noodzakelijk, maar het bieden van de gelegenheid daartoe zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toekomstige schade
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de post toekomstige schade ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.209,-, bestaande uit materiële schade. Dit brengt mee dat de verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Het slachtoffer heeft immers vanaf 12 november 2021 gedurende 39 dagen in het ziekenhuis gelegen.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld, is zij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.209,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Materiële schade en immateriële schade in verband met onrechtmatige daad
De rechtbank stelt voorop dat de (meervoudige) strafkamer schadeverzoeken kan beoordelen, indien schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Uit de toelichting op de vordering die de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting heeft gegeven (en overgelegd), blijkt dat voor de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding (niet zijnde shockschade, affectieschade en toekomstige schade) als grondslag wordt verwezen naar artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Namens de benadeelde partij is in dat verband betoogd dat de verdachte een zelfstandige onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [naam] .
[naam] is echter in het kader van de onderhavige strafzaak geen primair slachtoffer, maar een derde. De wet regelt de vergoeding van schade die derden lijden door kwetsing van een naaste limitatief en exclusief in de artikelen 6:107, 107a en 108 BW. Dit wettelijke stelsel laat naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat derden buiten dat stelsel om op grond van een eigen vordering uit onrechtmatige daad in de strafprocedure vergoeding vorderen van niet in die artikelen genoemde schade. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Toekomstige schade
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de post toekomstige schade ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Shockschade en Affectieschade
Juridisch kader shockschade
Bij de beantwoording van de vraag of de benadeelde partij [naam] in aanmerking
komt voor shockschade, zal de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022
(ECLI:NL:HR:2022:958) als uitgangspunt hanteren.
In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat iemand die een ander door zijn
onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde
onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het
primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het
primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan
onder meer worden betrokken of hij/zij door fysieke aanwezigheid of anderszins
onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer,
of dat hij/zij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire
slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel
onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen
van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor
de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het
bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In het algemeen
zal dit slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid
tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate
objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter
zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake
bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake
is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding
kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend
ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de
materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in
aanmerking.
Deze zaak
Vast staat dat sprake is van een nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij en het slachtoffer (vader-zoon). Verder staat op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij direct nadat de verdachte het bewezenverklaarde feit had gepleegd, rechtstreeks is geconfronteerd met de zeer ernstige verwonding die zijn vijfjarige zoontje hierdoor had opgelopen. De benadeelde partij trof zijn hevig bloedende zoon aan, schreeuwend van de pijn.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat bij hem sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het handelen van de verdachte en dat hij hiervoor onder behandeling is bij een psycholoog.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onrechtmatig handelen door de verdachte jegens het secundaire slachtoffer, te weten de benadeelde partij. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van immateriële schade die het gevolg is van door een hevige emotionele schok veroorzaakt geestelijk letsel, als gevolg van het onrechtmatig handelen door de verdachte jegens het zoontje van de benadeelde partij.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank naar billijkheid het gevorderde bedrag van
€ 10.000,- aan shockschade toewijzen.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:107, tweede lid, aanhef en onder b, BW kan door de vader van een slachtoffer schadevergoeding worden gevorderd voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, indien sprake is van ernstig
en blijvendletsel bij het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat het door het slachtoffer in deze zaak geleden letsel als zwaar lichamelijk letsel te gelden heeft. Ook staat voor de rechtbank vast dat het slachtoffer door het incident veel kwetsbaarheden heeft gekregen. Vanwege de uitzonderlijke aard van het letsel en de jonge leeftijd van het slachtoffer bestaat evenwel, zoals beschreven in het NFI-rapport medisch-forensisch onderzoek van 30 juni 2022, veel onduidelijkheid over zowel de psychische als de lichamelijke schade en de gevolgen daarvan op de langere termijn. Zo wordt in dat rapport gesproken over de
mogelijkelangetermijngevolgen en
mogelijkecomplicaties. Van een zogenoemde medische eindtoestand is nog geen sprake en een concrete prognose daarvoor is niet gegeven. Daardoor kan de rechtbank op dit moment niet beoordelen of sprake is van blijvend letsel, zoals voor de toekenning van schade ex artikel 6:107 lid 2, sub b BW is vereist. De vordering tot vergoeding van affectieschade is in zoverre onvoldoende onderbouwd, terwijl het bieden van de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden ingediend.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [naam] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 10.000,- bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade. Dit brengt mee dat de verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan (confrontatie met het letsel van de minderjarige zoon).
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld, is zij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
niet strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de veroordeelde en beveelt dat de veroordeelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 1.209,- aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de verplaatste (materiële) schade af;
bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade en de toekomstige schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.209,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 10.000,- aan shockschade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze betrekking heeft op materiële schade en immateriële schade uit onrechtmatige daad niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde affectieschade en toekomstige schade niet-ontvankelijk is en bepaalt dat de benadeelde partij deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. M. de Kleine, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2022.