8.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat de vorderingen van de benadeelde partijen via de verzekeraar moeten worden geregeld. Immers, op dit moment is voor de rechtbank niet vast te stellen of er schade door een verzekeraar zal worden gedekt. Bovendien is het juist de bedoeling geweest van de wetgever om benadeelde partijen in staat te stellen op eenvoudige wijze de schade te verhalen, waarvan door de strafrechter binnen het kader van de strafprocedure kan worden vastgesteld dat deze door het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Uit de wet blijkt niet dat een mogelijke uitkering onder een aansprakelijkheidsverzekering daaraan in de weg staat. Dat zou anders kunnen zijn als er een concrete toezegging van een verzekeraar is of als de civiele rechter al een oordeel heeft gegeven over (een deel van) de gevorderde schade, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘ziekenhuis daggeldvergoeding’, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De vordering tot vergoeding van de betreffende kosten ter hoogte van
€ 1.209,- wordt daarom toegewezen.
Verplaatste materiele schade, door [naam] geleden
De rechtbank stelt vast dat de onder deze rubriek opgevoerde kosten (van in totaal € 282,94) geen kosten zijn die door [slachtoffer] zelf zijn gemaakt. Het zijn kosten die [naam] - ten behoeve van [slachtoffer] - heeft gemaakt en waarvan hij de vergoeding als verplaatste schade had kunnen vorderen. De wetgever heeft voor deze categorie van personen immers een zelfstandige voegingsbevoegdheid gecreëerd (zie artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelezen in verbinding met artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank acht het in strijd met de bedoeling van de wetgever dat verplaatste schade van [naam] wordt gevorderd in het kader van de vordering die zijn minderjarige zoon (door tussenkomst van hem als wettelijke vertegenwoordiger) heeft ingediend. Dit deel van de vordering kan dan ook niet aan [slachtoffer] worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier – in het bijzonder het NFI-rapport betreffende het medisch-forensisch onderzoek van 30 juni 2022 – en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Dit is gelet op zowel het beschreven fysieke letsel als de ernst en aard van de normschending evident. Gezien de uitzonderlijke aard van het letsel, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de grote mate van onzekerheid over de ontwikkeling van zowel de psychische en fysieke schade van het slachtoffer, is het voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank echter niet mogelijk om op dit moment de omvang van de immateriële schade vast te stellen en/of te bepalen wat in deze zaak een billijke immateriële schadevergoeding zou zijn. Een nadere onderbouwing van de vordering is dus in zoverre noodzakelijk, maar het bieden van de gelegenheid daartoe zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toekomstige schade
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de post toekomstige schade ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.209,-, bestaande uit materiële schade. Dit brengt mee dat de verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 december 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Het slachtoffer heeft immers vanaf 12 november 2021 gedurende 39 dagen in het ziekenhuis gelegen.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld, is zij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.209,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Materiële schade en immateriële schade in verband met onrechtmatige daad
De rechtbank stelt voorop dat de (meervoudige) strafkamer schadeverzoeken kan beoordelen, indien schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Uit de toelichting op de vordering die de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting heeft gegeven (en overgelegd), blijkt dat voor de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding (niet zijnde shockschade, affectieschade en toekomstige schade) als grondslag wordt verwezen naar artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Namens de benadeelde partij is in dat verband betoogd dat de verdachte een zelfstandige onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [naam] .
[naam] is echter in het kader van de onderhavige strafzaak geen primair slachtoffer, maar een derde. De wet regelt de vergoeding van schade die derden lijden door kwetsing van een naaste limitatief en exclusief in de artikelen 6:107, 107a en 108 BW. Dit wettelijke stelsel laat naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat derden buiten dat stelsel om op grond van een eigen vordering uit onrechtmatige daad in de strafprocedure vergoeding vorderen van niet in die artikelen genoemde schade. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Toekomstige schade
De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft de post toekomstige schade ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Shockschade en Affectieschade
Juridisch kader shockschade
Bij de beantwoording van de vraag of de benadeelde partij [naam] in aanmerking
komt voor shockschade, zal de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022
In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat iemand die een ander door zijn
onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde
onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het
primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het
primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan
onder meer worden betrokken of hij/zij door fysieke aanwezigheid of anderszins
onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer,
of dat hij/zij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire
slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel
onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen
van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor
de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het
bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In het algemeen
zal dit slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid
tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate
objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter
zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake
bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake
is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding
kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend
ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de
materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in
aanmerking.
Deze zaak
Vast staat dat sprake is van een nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij en het slachtoffer (vader-zoon). Verder staat op basis van het dossier vast dat de benadeelde partij direct nadat de verdachte het bewezenverklaarde feit had gepleegd, rechtstreeks is geconfronteerd met de zeer ernstige verwonding die zijn vijfjarige zoontje hierdoor had opgelopen. De benadeelde partij trof zijn hevig bloedende zoon aan, schreeuwend van de pijn.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat bij hem sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het handelen van de verdachte en dat hij hiervoor onder behandeling is bij een psycholoog.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onrechtmatig handelen door de verdachte jegens het secundaire slachtoffer, te weten de benadeelde partij. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van immateriële schade die het gevolg is van door een hevige emotionele schok veroorzaakt geestelijk letsel, als gevolg van het onrechtmatig handelen door de verdachte jegens het zoontje van de benadeelde partij.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank naar billijkheid het gevorderde bedrag van
€ 10.000,- aan shockschade toewijzen.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:107, tweede lid, aanhef en onder b, BW kan door de vader van een slachtoffer schadevergoeding worden gevorderd voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, indien sprake is van ernstig
en blijvendletsel bij het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat het door het slachtoffer in deze zaak geleden letsel als zwaar lichamelijk letsel te gelden heeft. Ook staat voor de rechtbank vast dat het slachtoffer door het incident veel kwetsbaarheden heeft gekregen. Vanwege de uitzonderlijke aard van het letsel en de jonge leeftijd van het slachtoffer bestaat evenwel, zoals beschreven in het NFI-rapport medisch-forensisch onderzoek van 30 juni 2022, veel onduidelijkheid over zowel de psychische als de lichamelijke schade en de gevolgen daarvan op de langere termijn. Zo wordt in dat rapport gesproken over de
mogelijkelangetermijngevolgen en
mogelijkecomplicaties. Van een zogenoemde medische eindtoestand is nog geen sprake en een concrete prognose daarvoor is niet gegeven. Daardoor kan de rechtbank op dit moment niet beoordelen of sprake is van blijvend letsel, zoals voor de toekenning van schade ex artikel 6:107 lid 2, sub b BW is vereist. De vordering tot vergoeding van affectieschade is in zoverre onvoldoende onderbouwd, terwijl het bieden van de gelegenheid een nadere onderbouwing te geven een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden ingediend.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [naam] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 10.000,- bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade. Dit brengt mee dat de verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan (confrontatie met het letsel van de minderjarige zoon).
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld, is zij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte dan ook de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 november 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .