ECLI:NL:RBDHA:2022:12646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
AWB 22/974 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Iraanse vrouw, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin' door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het besluit van 18 februari 2022 was de aanvraag afgewezen en was er een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting voordat op haar bezwaar zou zijn beslist.

Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en haar echtgenoot was ook aanwezig. De verweerder was niet verschenen, maar had wel een bericht van verhindering gestuurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks het standpunt van de verweerder dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter vond dat het feit dat verzoekster verwijderbaar is, op zichzelf al een spoedeisend belang met zich meebrengt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, het bestreden besluit geschorst tot vier weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/974
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen. Daarnaast heeft verweerder aan verzoekster een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was haar echtgenoot aanwezig. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen H. Malwand-Baraki.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het bestreden besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-, te betalen door verweerder aan verzoekster.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1961]. Verzoekster heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend om verblijf te krijgen bij haar echtgenoot [echtgenoot] (referent) van Nederlandse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en zij niet voor vrijstelling van het zogenoemde mvv- vereiste in aanmerking komt. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster haar medische situatie niet heeft onderbouwd, en daarom het Bureau Medische advisering niet is verzocht om advies over haar medische situatie. Daarnaast overweegt verweerder dat de uitzetting van verzoekster niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is tussen verzoekster en referent wel sprake van familieleven, maar valt de belangenafweging in het nadeel van verzoekster uit. Verweerder is verder van mening dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen. Ook heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden die maken dat het onevenredig bezwarend voor verzoekster zou zijn als verweerder vast zou houden aan het mvv-vereiste. Daarnaast heeft verweerder aan verzoekster een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 3 mei 2022 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is.
4. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat verzoekster verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds mee dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat tegen verzoekster een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, dat nog steeds geldt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang gegeven met de vaststelling dat uitzetting dreigt voordat op het bezwaar zal zijn beslist.
5. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar- en verzoekschrift van verzoekster inhoudelijk onweersproken is gebleven. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Verweerder moet aan haar een vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022 door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.