ECLI:NL:RBDHA:2022:1264
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vorderingen tot opheffing en schorsing van vervangende hechtenis en toekenning van status van zelfmelder
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], thans gedetineerd, en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde de opheffing of schorsing van zijn vervangende hechtenis en de toekenning van de status van zelfmelder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] in 2017 door het Gerechtshof Den Haag is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, die in 2019 ten uitvoer is gelegd na schending van de proeftijd. Op 18 januari 2022 is een arrestatiebevel uitgevaardigd, waarna [eiser] op 29 januari 2022 is aangehouden.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen. Hij oordeelde dat er geen grond is voor opheffing of schorsing van de hechtenis, aangezien de Staat verplicht is om een onherroepelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter verwierp ook de stelling van [eiser] dat er sprake was van tegenstrijdige beslissingen, en concludeerde dat de eerdere afwijzing van de tenuitvoerlegging door de rechtbank Rotterdam niet van invloed was op de huidige situatie.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de Staat voldoende heeft toegelicht waarom [eiser] geen status van zelfmelder heeft gekregen. Ondanks de positieve ontwikkelingen in het leven van [eiser], zoals het vinden van werk en het verkrijgen van woonruimte, waren er geen bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid van het CJIB rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de omstandigheden van de zaak.