ECLI:NL:RBDHA:2022:12639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.23015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - onjuiste grondslag ophouding - gebrek - belangenafweging in voordeel van verweerder - gronden betwist - proceskostenveroordeling - beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, stelde dat hij op onjuiste grondslag was opgehouden en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris erkende dat de ophouding op een onjuiste grondslag was gebaseerd, maar dat dit niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen dan de belangen van eiser, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23015

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag ophouding
2. Eiser meent dat hij op verkeerde grondslag is opgehouden. Hij is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, van de Vw, dat is de grondslag voor vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Dit rijmt zich niet met de ophouding op grond van artikel 50a van de Vw. Eiser stelt zich op het standpunt dat de ophouding of de maatregel van bewaring op onjuiste grondslag is gebaseerd, wat beide leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring.
3. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser op onjuiste grondslag is opgehouden. Nu eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, had hij niet op grond van artikel 50a van de Vw opgehouden mogen worden. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat op eiser al een langere tijd een vertrekplicht rust, maar dat hij daar geen gehoor aan heeft gegeven. Verder geldt wel dat verweerder de maatregel van bewaring op de juiste grondslag heeft gebaseerd.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Eiser heeft zijn schriftelijk ingediende beroepsgronden tegen de zware gronden 3b en 3c ter zitting ingetrokken. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij door de Belgische autoriteiten is overgedragen aan Nederland, maar dit was niet uit vrije wil. De grond kan hem daarom niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond 3d stelt eiser dat hij zijn documenten is kwijtgeraakt. Dit betekent echter niet dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser kan zich ook niet verenigen met zware grond 3e, nu hij in het gehoor geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Wat betreft de zware grond 3f voert eiser aan dat hij zijn documenten is kwijtgeraakt. Wat betreft de lichte gronden 4a, 4c, 4d en 4e stelt eiser dat deze weliswaar juist zijn, maar niet kunnen leiden tot een gevaar op onderduiken. Tot slot stelt eiser nog dat hij niet de kans heeft gehad om zich te melden bij de Korpschef, nu hij is overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
6. Eiser beschikt niet over identificerende documenten of een visum, wat betekent dat eiser Nederland in eerste instantie op illegale wijze is ingereisd. Dit mag eiser worden tegengeworpen en maakt de zware grond 3a feitelijk juist. Verder blijkt, ondanks de stelling van eiser dat hij het heeft geprobeerd, niet van enige pogingen om identificerende documenten te verkrijgen. De zware grond 3d is tevens feitelijk juist.
7. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de beroepsgronden die zijn gericht tegen de overige zware en lichte gronden.
Ambtshalve toets
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [4] , ook los van wat eiser zelf aanvoert, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.