In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser is op 22 mei 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Oostenrijk volgens de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. Tijdens de zitting op 7 juni 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Hij heeft onder andere aangevoerd dat hij suïcidale uitingen heeft gedaan tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling, en dat de verbalisant hier niet adequaat op heeft gereageerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verbalisant de situatie correct heeft ingeschat en dat er geen aanleiding was om de suïcidale uitlatingen van eiser zwaarder te laten wegen dan de noodzaak van de bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet detentieongeschikt is verklaard en dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is, ondanks de verwijzing naar een artikel in Trouw. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2022.