ECLI:NL:RBDHA:2022:12629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.9525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die afkomstig is uit de voormalige Sovjet-Unie. Eiser, die al 25 jaar in Nederland verblijft, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat er geen zicht op uitzetting naar Azerbeidzjan of Armenië bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 24 mei 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd, maar dat deze op 3 juni 2022 is opgeheven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juni 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D. Gürses, en de Staatssecretaris door mr. M. Lorier.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet in staat is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, en dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten hem niet als onderdaan erkennen. Eiser heeft diverse pogingen ondernomen om naar Azerbeidzjan of Armenië te vertrekken, maar deze zijn mislukt. De rechtbank concludeert dat er op het moment van de inbewaringstelling geen zicht op uitzetting was, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft besloten dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van € 1.130,- aan schadevergoeding en € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9525
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Gürses), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Eiser stelt verder dat hij is geboren in de toenmalige Sovjet-Unie en dat niet duidelijk is welke nationaliteit hij heeft: de Azerbeidzjaanse of de Armeense.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat er ten tijde van de inbewaringstelling geen zicht op uitzetting bestond. Hij was 11 jaar oud toen hij naar Nederland kwam en hij is inmiddels al 25 jaar in Nederland. Hij heeft altijd dezelfde gegevens aangehouden als toen hij naar Nederland is gekomen en toen waren alle beschikbare gegevens al bij verweerder bekend. Eiser heeft zelf al diverse pogingen gedaan om naar Azerbeidzjan of Armenië te vertrekken, maar dit is niet gelukt omdat geen van beide landen hem erkent als onderdaan. Eiser wijst hierbij in het bijzonder op een brief van 2 december 2021, waarin DT&V aangeeft dat het niet is gelukt om te bemiddelen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten en dat een presentatie in persoon geen toegevoegde waarde zou hebben. Uit de brief blijkt dat de eiser niet voorkomt in de systemen van de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Eiser stelt dat hij er alles aan doet en heeft gedaan om vanuit Nederland weg te komen, maar dat hem dat niet lukt. Omdat zicht op uitzetting ontbreekt, is de maatregel van bewaring van begin af aan onrechtmatig.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser nog stukken kan inbrengen die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen. De moeder van eiser woont in Nederland en eiser stelt dat de documenten van zijn ouders bij de asielaanvraag zijn ingenomen door verweerder, maar eiser heeft zijn ouders hier nooit naar gevraagd en van hem mag worden verwacht dat hij dit alsnog doet.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder er van uitgaat dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft. Dit blijkt onder andere uit de maatregel van bewaring zelf, uit de ID-staat van 24 mei 2022, de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2021 en de beschikking van 28 november 2019. Dit betekent dat er zicht op uitzetting naar dat land moest bestaan op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld. Uit de brief van 2 december 2021 blijkt dat eiser niet zal worden geaccepteerd door de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Het standpunt van verweerder dat eiser nog stukken kan
inbrengen die zijn identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser zich heeft ingespannen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, maar dat dit niet is gelukt. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom verweerder niet zelf de documenten van de ouders van eiser kan bekijken, als deze in het bezit zijn van verweerder. De conclusie is dat er op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld, geen zicht was op uitzetting naar Azerbeidzjan. Daarom is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig. Het beroep is gegrond. Overigens blijkt uit de maatregel van bewaring dat in 2014 een LP-traject is gestart bij de Armeense autoriteiten. Het is niet duidelijk wat daarvan de uitkomst is geweest, maar kennelijk hebben de Armeense autoriteiten eiser (ook) niet geaccepteerd.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het terugkeerbesluit van 13 november 2012 geen land van terugkeer is vermeld.
9. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
11. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1
x € 130,- (verblijf politiecel) en 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.130,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.130,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 juni 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.