In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die afkomstig is uit de voormalige Sovjet-Unie. Eiser, die al 25 jaar in Nederland verblijft, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat er geen zicht op uitzetting naar Azerbeidzjan of Armenië bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 24 mei 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd, maar dat deze op 3 juni 2022 is opgeheven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 juni 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D. Gürses, en de Staatssecretaris door mr. M. Lorier.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet in staat is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, en dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten hem niet als onderdaan erkennen. Eiser heeft diverse pogingen ondernomen om naar Azerbeidzjan of Armenië te vertrekken, maar deze zijn mislukt. De rechtbank concludeert dat er op het moment van de inbewaringstelling geen zicht op uitzetting was, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft besloten dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van € 1.130,- aan schadevergoeding en € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.