ECLI:NL:RBDHA:2022:12626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.4102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek proceskosten na intrekking beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel nareis, welke aanvankelijk was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, dat ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld. Echter, op 31 mei 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog besloten om de mvv te verlenen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdens de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van proceskosten heeft ingediend, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 759,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris erop gewezen dat deze verplicht is het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 29 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4102
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

In het besluit van 28 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel nareis afgewezen.
In het besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 mei 2022 heeft verweerder alsnog besloten om aan verzoeker een mvv te verlenen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te verzetten tegen een vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de
indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.