ECLI:NL:RBDHA:2022:12626
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek proceskosten na intrekking beroep in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel nareis, welke aanvankelijk was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, dat ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld. Echter, op 31 mei 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog besloten om de mvv te verlenen, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De Staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker tijdens de bezwaarfase geen verzoek om vergoeding van proceskosten heeft ingediend, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de beroepsfase. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 759,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris erop gewezen dat deze verplicht is het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 29 juni 2022.