In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de herziening van het recht op een persoonsgebonden budget (pgb) van cliënten van eiseres, die zorg verleent op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft in een besluit van 17 oktober 2019 bepaald dat cliënten van eiseres per direct geen ondersteuning meer mogen inkopen bij haar, omdat er onregelmatigheden in de administratie van eiseres zijn vastgesteld. Dit besluit werd in een later besluit van 9 juni 2020 bekrachtigd, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op basis van een breed opgezet bestuursrechtelijk onderzoek heeft geconcludeerd dat de kwaliteit van de zorgverlening door eiseres niet gewaarborgd is. Dit onderzoek omvatte onder andere het vergelijken van handtekeningen op declaraties, het inzien van DigiD-inloggegevens en het opvragen van administratieve gegevens. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zorg die door eiseres wordt geleverd niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, en dat het college het recht op pgb van de cliënten mocht herzien.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college niet kon volstaan met één besluit voor alle 35 cliënten en dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college voldoende gelegenheid heeft gegeven aan eiseres om op de onderzoeksbevindingen te reageren en dat de bevindingen van het onderzoek voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.