ECLI:NL:RBDHA:2022:12616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/6478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en beëindiging van WIA-uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.C.M. van Es, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door T. Eversteijn. De zaak betreft de toekenning en beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser had aanvankelijk een WIA-uitkering ontvangen per 26 februari 2019, maar het UWV herzag deze beslissing en stelde dat eiser vanaf 4 januari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht meer had op de uitkering. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, stellende dat zijn medische situatie slechter was dan door het UWV aangenomen en dat hij recht had op een WIA-uitkering per 26 februari 2019.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 10 november 2022. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft vastgesteld en dat de functies die hem zijn voorgelegd zijn ongeschikt. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 26 februari 2019 in staat was om arbeid te verrichten, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser minder dan 35% was, en dat er geen recht op een WIA-uitkering bestond.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de WIA-uitkering. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten niet vergoed worden, omdat eiser in beroep geen gelijk heeft gekregen. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden voor het verkrijgen van een WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2021 heeft het UWV aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend per 26 februari 2019, vanwege toegenomen beperkingen binnen 5 jaar na het einde van de wachttijd. Met het besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit I) is het besluit van 6 januari 2021 herroepen en is de ingangsdatum van de uitkering gewijzigd naar 5 november 2019.
Met het besluit van 14 januari 2021 (primaire besluit II) heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 4 januari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en vanaf 15 maart 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
Met het besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op een online zitting behandeld. Eiser en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als productiemedewerker. Op 26 juni 2015 is het dienstverband geëindigd. Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich op 25 september 2015 ziekgemeld, waarna eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Per het einde van de wachttijd heeft het UWV geen WIA-uitkering aan eiser toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op 5 november 2020 heeft eiser een melding gedaan van toegenomen medische klachten uit dezelfde ziekteoorzaak.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld of de beperkingen binnen vijf jaar zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts stelt dat er sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak per 26 februari 2019. Per 24 december 2020 is er ook sprake van toegenomen beperkingen op basis van psychische klachten. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in twee Functionele Mogelijkhedenlijsten (FML), een geldig vanaf 26 februari 2019 en de ander vanaf 24 december 2020.
4. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV voor beide datums beoordeeld of er voldoende geschikte functies zijn. Met de FML geldig vanaf 26 februari 2019 heeft hij vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 51,92% kan verdienen van zijn laatst verrichte arbeid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 48,08%. Gelet hierop krijgt eiser per 5 november 2019 (een jaar voor zijn aanvraag) recht op een WIA-uitkering.
Met de FML geldig vanaf 24 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige vijf geschikte functies geselecteerd, waarvan er drie zijn gebruikt voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Met de middelste van deze drie functies kan eiser 76,02% verdienen van zijn laatst verrichte arbeid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 23,98%. Gelet hierop is de WIA-uitkering van eiser, met inachtneming van de uitlooptermijn, beëindigd per 15 maart 2021.
5. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld, maar geldt de toename van de psychische klachten al vanaf 26 februari 2019. De ingangsdatum van beide Functionele Mogelijkhedenlijsten stelt hij gelijk op 26 februari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde ingangsdatum opnieuw passende functies gezocht. Hij heeft vijf geschikte functies geselecteerd, waarvoor er drie gebruikt zijn voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 26 februari 2019 vastgesteld op 14,43%. Hierop heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiser over de periode 5 november 2019 tot 15 maart 2021 dus onterecht een WIA-uitkering heeft ontvangen, maar dat dit niet zal worden teruggevorderd, nu hij niet benadeeld mag worden ten gevolge van de bezwaarprocedure.

Wat eiser vindt

6. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij vindt dat hij per 26 februari 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, of in ieder geval meer dan door het UWV aangenomen. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Verder voert eiser aan dat zijn belastbaarheid overschreden wordt in de geduide functies. Ook stelt eiser dat hij niet voldoet aan de vereiste kwalificaties van de voor de schatting gebruikte functies. Daarnaast vindt eiser dat de maatmanomvang en maatmanloon onjuist zijn vastgesteld. Eiser vindt dat hij, wegens bijzondere omstandigheden, per 26 februari 2019 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

Waarover het gaat in deze zaak

7. Indien iemand bij het einde van de wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering kan op grond van artikel 48, eerste lid, onder b en artikel 55, eerste lid, onder b van de Wet WIA dit recht alsnog binnen vijf jaar ontstaan. Hiervoor moet er sprake zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid (35% of hoger) voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als waardoor iemand tijdens de wachttijd ongeschikt was voor arbeid.
8. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het UWV terecht heeft besloten dat eiser niet toegenomen arbeidsongeschikt is en geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank beantwoordt deze vraag aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

De medische beoordeling
9. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser toegenomen beperkingen heeft door heupartrose en angstklachten. Er is geen situatie van geen benutbare mogelijkheden. In de FML geldig vanaf 26 februari 2019 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor de fysieke omgeving, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. In de FML geldig vanaf 24 december 2020 heeft hij aanvullend beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren en de werktijden.
10
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft in zijn rapport van 31 juli 2021 de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen. Hij beschrijft dat uit de medische informatie geen sterk progressieve slijtage van de heupgewrichten blijkt, maar dat het voorstelbaar is dat de eerder mogelijk geachte normscore voor duwen, trekken, tillen en dragen geleidelijk te zwaar is geworden. De voetklachten worden ondervangen met de beperkingen voor de heup. Op grond van de angstklachten kunnen lichte beperkingen aangenomen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat uit zijn onderzoek niet is gebleken dat meer psychische beperkingen nodig zijn. Aanvullend heeft hij toegelicht dat eiser niet verzekerd is voor de psychische klachten.
11. Eiser voert aan hij meer beperkt is door zijn heupklachten en psychische klachten. Hij acht aanvullende beperkingen nodig in de rubrieken van het persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
12
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven dat de belastbaarheid verder is afgenomen door heupslijtage en door angstklachten. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 26 februari 2019.
13. Ter zitting heeft het UWV aanvullend toegelicht dat de psychische klachten en beperkingen van eiser niet meegenomen kunnen worden in deze beoordeling in het kader van artikel 48 en 55 van de Wet WIA. Per het einde van de wachttijd hebben de psychische klachten namelijk niet tot beperkingen in de functionele mogelijkheden geleid. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] inzake de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per het einde van de wachttijd heeft verweerder hier terecht de aandacht op gevestigd. De stelling van eiser dat hij voor en tijdens de wachttijd al wel psychische klachten had, betekent niet dat eiser door die klachten zijn arbeid niet kon verrichten.
14. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 26 februari 2019 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de FMLen van 24 december 2020.
De arbeidskundige beoordeling
15. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) geselecteerd die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan uitvoeren. Het gaat om:
- (111180) Productiemedewerker industrie;
- (267041) Assemblagemedewerker electrotechnische producten;
- (271130) Samensteller kunststof- en rubberproducten.
Daarnaast vindt hij de functies (267053) Wikkelaar en (111010) Medewerker tuinbouw geschikt.
16. Eiser heeft aangevoerd dat de bovenstaande vijf functies de belastbaarheid overschrijden. Daarnaast vindt eiser dat hij niet beschikt over de vereiste kwalificaties voor de drie voor de schatting gebruikte functies. Ook voert eiser aan dat onterecht is uitgegaan van een kleinere maatmanomvang, namelijk 50 uur in plaats van 53 uur, terwijl hij feitelijk wel 53 uur per week gewerkt heeft.
17. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. Hij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
18. Het vereiste opleidingsniveau bij de voor de schatting gebruikte functies is opleidingsniveau 2. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport toegelicht dat eiser beschikt over opleidingsniveau 3. Eiser heeft gesteld dat zijn diploma behaald in Griekenland niet vergelijkbaar is met een Nederlands diploma. De rechtbank acht dit onvoldoende aannemelijk gemaakt, en bovendien heeft het UWV ter zitting aangegeven dat voor de functies een getuigschrift basisonderwijs en meerdere jaren vervolgonderwijs (zonder diplomaeis) nodig is. Eiser heeft niet betwist dat hij hieraan voldoet. Verder heeft eiser in zijn WIA-aanvraag van 5 juli 2017 aangegeven te beschikken over een diploma van de middelbare school/elektrotechniek. Het UWV heeft hier dan ook vanuit mogen gaan. Concluderend vindt de rechtbank dat het UWV voldoende gemotiveerd heeft dat eiser voldoet aan het vereiste opleidingsniveau en de vereiste kwalificaties voor de functies.
19. Op de zitting heeft het UWV aangegeven dat er geen betekenis toekomt aan het hanteren van een maatmanomvang van 53 uur, in plaats van 50 uur. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft namelijk in beide gevallen minder dat 35%. Eiser heeft dit niet betwist.
20. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn jaarinkomen over de referteperiode hoger zou zijn, acht de rechtbank dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan dit standpunt dan ook niet volgen.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 26 februari 2019 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 85,57% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als productiemedewerker, zodat eiser voor de overige 14,43% arbeidsongeschikt is.
22. De rechtbank heeft geen reden gezien om het bestreden besluit in strijd te achten met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.

De conclusie van de rechtbank

23. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Ook met de toegenomen beperkingen is de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35%.
24. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 november 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 17 mei 2021, ECI:NL:CRVB:2021:1189