In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022, gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en geboren is in 1987, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 15 november 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, wat de rechtbank noopte om te beoordelen of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
Tijdens de zitting op 16 november 2022 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. Eiser heeft schriftelijk een standpunt ingediend, waarin hij verzocht om schadevergoeding, maar niet onderbouwd waarom de opheffing van de maatregel zou moeten leiden tot de conclusie dat deze onrechtmatig was.
De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld en geen onregelmatigheden vastgesteld die tot onrechtmatigheid zouden leiden. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.