ECLI:NL:RBDHA:2022:12599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
NL22.23016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2022, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 16 november 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de gronden van het beroep beoordeeld, waarbij eiser enkele zware en lichte gronden heeft betwist. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden, waaronder de illegale binnenkomst in Nederland en het niet meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit, feitelijk juist waren. Eiser had geprobeerd identificerende documenten te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van enige pogingen daartoe. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de zware gronden en dat er geen andere, minder dwingende maatregel kon worden toegepast.

Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de beroepsgronden schriftelijk kenbaar gemaakt en op zitting nader toegelicht. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden tegen de zware gronden 3b en 3c ingetrokken. Deze hoeven dus geen bespreking meer.
4. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij door de Belgische autoriteiten is overgedragen aan Nederland, maar dit was niet uit vrije wil. De grond kan hem daarom niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van zware grond 3d stelt eiser dat hoewel hij nog geen identificerende documenten heeft, hij wel degelijk meewerkt. Eiser heeft geprobeerd om aan documenten te komen. Eiser kan zich ook niet verenigen met zware grond 3e, nu hij in het gehoor geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Ten aanzien van lichte grond 4b stelt eiser dat hij slechts één eerdere asielaanvraag heeft ingediend, niet meerdere. Wat betreft de lichte gronden 4a, 4c, en 4d stelt eiser dat deze weliswaar juist zijn, maar niet kunnen leiden tot een gevaar op onderduiken.
5. Verweerder wijst in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring dat hij zonder paspoort met de boot vanuit Marokko de Europese Unie, en ook Nederland, is binnen gekomen. Deze illegale inreis mag eiser dan ook worden tegengeworpen. De zware grond 3a is feitelijk juist. Verder blijkt, ondanks de stelling van eiser dat hij het heeft geprobeerd, niet van enige pogingen om identificerende documenten te verkrijgen. De zware grond 3d is tevens feitelijk juist.
6. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de beroepsgronden die zijn gericht tegen de overige zware en lichte gronden.
Lichter middel
7. Eiser is van mening dat een lichter middel toegepast dient te worden. Hij kan gedurende zijn asielaanvraag naar Ter Apel gebracht kunnen worden, waarmee het gebrek aan een vaste woon- en verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan worden ondervangen.
8. Daargelaten dat verblijf in een AZC en het leefgeld van het COa [4] niet volstaan als vaste verblijfplaats en voldoende zelfstandige middelen van bestaan, heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen andere afdoende, minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast.
Ambtshalve toets
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [5] , ook los van wat eiser zelf aanvoert, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
5.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.