ECLI:NL:RBDHA:2022:12598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
NL22.22497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met onttrekking aan toezicht en identificerende documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Zuid-Sudanese nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 25 oktober 2022 beroep ingesteld. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 16 november 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, met name dat hij zich aan het toezicht had onttrokken en dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat eiser op 20 mei 2022 uit eigen beweging naar België was vertrokken, wat betekende dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3b terecht aan eiser was tegengeworpen. Wat betreft de grond 3d oordeelde de rechtbank dat eiser niet voldoende had gedaan om identificerende documenten te verkrijgen, ondanks zijn vluchtmotief.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overige gronden voor de maatregel ook feitelijk juist waren en voldoende om de maatregel te dragen. De rechtbank oordeelde dat er geen onregelmatigheden waren die tot onrechtmatigheid van de maatregel leidden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 en de Zuid-Sudanese nationaliteit te zijn hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3d. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij nimmer ‘MOB is gegaan’. Nadat hij een afwijzende beschikking heeft ontvangen, waarin stond opgenomen dat hij Nederland moest verlaten, heeft hij deze opgevolgd en is hij naar België vertrokken om zich vervolgens daar te melden. Daarom kan niet gesteld worden dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hem niet kan worden tegenworpen dat hij niet over identificerende documenten beschikt. Eiser is in Nederland met een vluchtmotief, daarom kan niet van hem verwacht worden dat hij contact opneemt met de Zuid-Sudanese autoriteiten om identificerende documenten te verkrijgen.
4. Niet in geschil is dat eiser op 20 mei 2022 uit eigen beweging is vertrokken naar België. Eiser heeft zich hiermee aan het toezicht onttrokken. Verweerder heeft de zware grond 3b terecht aan eiser tegengeworpen. Wat betreft de zware grond 3d geldt dat niet is gebleken dat eiser enige actie heeft ondernomen om identificerende documenten te verkrijgen. De stelling van eiser dat hij in Nederland is met een vluchtmotief, maakt niet dat dit niet van hem verwacht mag worden. De grond is feitelijk juist.
5. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden zijn tevens feitelijk juist. De gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen.
6. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat zojuist een beschikking is ‘geslagen’ op zijn asielaanvraag. Zijn aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond en de beschikking zal nog worden toegezonden aan eisers asieladvocaat. Gelet op deze zeer recente ontwikkeling was er voor verweerder ten tijde van de behandeling van het beroep ter zitting nog geen tijd geweest voor een grondslagwijziging van de maatregel van bewaring. Tot aan het sluiten van het onderzoek ter zitting was artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw daarom de juiste grondslag.
7. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [4] , ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.