In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Zuid-Sudanese nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 25 oktober 2022 beroep ingesteld. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 16 november 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, met name dat hij zich aan het toezicht had onttrokken en dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat eiser op 20 mei 2022 uit eigen beweging naar België was vertrokken, wat betekende dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3b terecht aan eiser was tegengeworpen. Wat betreft de grond 3d oordeelde de rechtbank dat eiser niet voldoende had gedaan om identificerende documenten te verkrijgen, ondanks zijn vluchtmotief.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overige gronden voor de maatregel ook feitelijk juist waren en voldoende om de maatregel te dragen. De rechtbank oordeelde dat er geen onregelmatigheden waren die tot onrechtmatigheid van de maatregel leidden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en werd openbaar gemaakt.