In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, een Poolse nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Het bestreden besluit dateert van 2 november 2022. Eiser heeft zijn beroep tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Op 10 november 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft op 15 november 2022 een verweerschrift ontvangen en op 17 november 2022 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank moet beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. Eiser heeft zijn beroepschrift niet voorzien van beroepsgronden, maar de rechtbank is verplicht om de rechtmatigheid van de maatregel ambtshalve te toetsen. Na beoordeling heeft de rechtbank geen onregelmatigheden vastgesteld die zouden wijzen op onrechtmatigheid van de bewaring.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.