In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse asielzoeker, had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2022, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, zowel de zware als de lichte gronden, en verzocht om een lichter middel. De rechtbank heeft de zaak op 16 november 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht de zware gronden aan de maatregel ten grondslag had gelegd. Eiser had erkend Nederland niet op de voorgeschreven wijze te zijn binnengekomen en had zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist waren en voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Eiser stelde dat hij recht had op een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de medische situatie van eiser niet leidde tot de toepassing van een lichter middel, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier J. de Winter, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.