ECLI:NL:RBDHA:2022:12594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
NL22.22906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en overschrijding termijn ophouding in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, die stelt dat zijn nationaliteit onbekend is en geboren is in 1995, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 16 november 2022 in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Eiser betoogde dat de termijn van ophouding van zes uur was overschreden, wat volgens hem leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank overwoog dat de ophouding op 5 november 2022 om 13:45 uur was aangevangen en dat de maatregel van bewaring was opgelegd op 5 november 2022 om 20:00 uur, waardoor de termijn met 15 minuten was overschreden. Echter, de rechtbank stelde vast dat er vóór het verstrijken van de termijn van ophouding om 19:45 uur al was aangevangen met het gehoor, waardoor de overschrijding niet tot onrechtmatigheid leidde.

De rechtbank concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld die de maatregel onrechtmatig zouden maken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22906

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Zijn nationaliteit is onbekend.
2. Eiser voert aan dat de ophouding te lang heeft geduurd. De termijn van zes uur is overschreden en de belangen van verweerder in dit kader zijn volgens eiser niet zwaarwegend, wat leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in de proceskosten veroordeeld dient te worden, mocht het gebrek in het voortraject gepasseerd worden.
3. Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw mag een vreemdeling niet langer dan zes uren worden opgehouden. Nu de ophouding van eiser is aangevangen op 5 november 2022 om 13:45 uur, mocht de ophouding voortduren tot 5 november 2022 om 19:45 uur. In het onderhavige geval is de maatregel van bewaring opgelegd op 5 juli 2022 om 20:00 uur, waardoor de termijn van ophouding met 15 minuten is overschreden. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 29 oktober 2003 [3] volgt echter dat er geen grond is voor het oordeel dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, als er vóór het verstrijken van de termijn van ophouding is aangevangen met het gehoor. Gelet op het feit dat er in dit geval op 5 november 2022 om 17:50 uur – dus vóór het verstrijken van de termijn van ophouding – is aangevangen met het gehoor, leidt de termijnoverschrijding van 15 minuten naar het oordeel van de rechtbank niet tot onrechtmatigheid van de bewaring.
4. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen [4] , ook los van wat eiser zelf aanvoert, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.200305796/1, JV 2004/8.
4.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.