In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, die stelt dat zijn nationaliteit onbekend is en geboren is in 1995, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 16 november 2022 in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
Eiser betoogde dat de termijn van ophouding van zes uur was overschreden, wat volgens hem leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank overwoog dat de ophouding op 5 november 2022 om 13:45 uur was aangevangen en dat de maatregel van bewaring was opgelegd op 5 november 2022 om 20:00 uur, waardoor de termijn met 15 minuten was overschreden. Echter, de rechtbank stelde vast dat er vóór het verstrijken van de termijn van ophouding om 19:45 uur al was aangevangen met het gehoor, waardoor de overschrijding niet tot onrechtmatigheid leidde.
De rechtbank concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld die de maatregel onrechtmatig zouden maken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.