ECLI:NL:RBDHA:2022:12587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
C/09/630098 / KG RK 22-664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een arbeidszaak

Op 11 juli 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, h.o.d.n. [bedrijfsnaam], tegen mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard, kantonrechter in deze rechtbank. Verzoeker stelde dat de rechter hem onvoldoende ruimte had geboden om verweer te voeren en dat hij niet serieus werd genomen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren in het proces-verbaal die de stelling van verzoeker ondersteunden. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2022 had de rechter verzoeker uitgenodigd om te reageren op de pleitnota van de gemachtigde van de belanghebbende, L. Batenburg, en had hij hem de nodige vragen gesteld. De rechter had verzoeker ook gewezen op de risico's van het ontslag op staande voet dat hij had verleend aan belanghebbende. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet partijdig was en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/35
zaak- /rekestnummer: C/09/630098 / KG RK 22/664
Beslissing van 11 juli 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,
wonende/gevestigd te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
L. Batenburg,
hierna te noemen: belanghebbende,
gemachtigde mr. C.J.M. Moerkens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 mei 2022;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 30 mei 2022 (ontvangen op 31 mei 2022);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 15 juni 2022;
- schriftelijke pleitaantekeningen van verzoeker van 23 juni 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- verzoeker samen met [naam] , chef werkplaats.
De rechter heeft laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9823569 EJ VERZ 22-83595 tussen verzoeker en belanghebbende, waarin het ontslag op staande voet door verzoeker van belanghebbende in geschil is en verzoeker een tegenvordering heeft ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling en in zijn schriftelijke pleitaantekeningen, - kort samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter geen enkele ruimte heeft geboden voor zijn verweer terwijl de belanghebbende vrij het woord kon voeren, geen vragen aan hem heeft gesteld, hem niet serieus heeft genomen omdat ze hem onder andere heeft gevraagd waarom hij geen advocaat had en de suggestie heeft gedaan om tot overeenstemming te komen met de tegenpartij waarbij het procesrisico bij hem werd gelegd door te stellen dat het hem waarschijnlijk veel geld zou kosten en een eventueel hoger beroep geen kans van slagen heeft, waardoor hij met zijn rug tegen de muur kwam te staan.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak blijkt dat verzoeker, nadat de gemachtigde van belanghebbende zijn pleitnota had voorgedragen, door de rechter is uitgenodigd om daarop te reageren. Van die gelegenheid heeft hij blijkens het proces-verbaal gebruik gemaakt en de rechter heeft hem daarover de nodige vragen gesteld. Voor de stelling van verzoeker, dat de rechter hem onvoldoende ruimte heeft geboden om verweer te voeren en hem geen vragen heeft gesteld, zijn in het proces-verbaal dan ook geen aanknopingspunten te vinden.
3.3.
De rechter heeft verzoeker blijkens het proces-verbaal voorgehouden dat het door hem aan belanghebbende verleende ontslag op staande voet een uiterst zware maatregel is, waarvan de geldigheid is te beoordelen aan de hand van alle omstandigheden van het geval, en derhalve niet alleen aan de hand van de feiten en omstandigheden die verzoeker aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter partijdig is of de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat de rechter verzoeker in overweging heeft gegeven om op de gang te onderzoeken of hij met belanghebbende tot een regeling kan komen. Het ligt op de weg van de rechter om een werkgever, die zijn werknemer op staande voet heeft ontslagen, waar nodig te wijzen op risico’s die daaraan zijn verbonden, zodat daarmee tijdens het overleg tussen verzoeker en belanghebbende, over een eventuele minnelijke regeling, rekening kan worden gehouden.
3.4.
Verzoeker voert aan dat hij het gevoel heeft gekregen dat de rechter hem niet serieus heeft genomen, doordat zij hem tijdens de mondelinge behandeling heeft gevraagd waarom hij zich niet liet bijstaan door een advocaat. Ook daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter partijdig is geweest en verzoeker niet serieus heeft genomen. Die vraag heeft de rechter aan verzoeker gesteld kennelijk vanuit de gedachte, zoals in het proces-verbaal is vermeld,
dat het arbeidsrecht best ingewikkeld is. Ook anderszins biedt het proces-verbaal van de mondelinge behandeling geen steun voor de stelling dat de rechter verzoeker niet serieus heeft genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.P.M. Loos, H.J.M. Smid-Verhage en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Roelands en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.