Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
16 oktober 2019 een beslissing had moeten nemen.Eiser heeft verweerder op 11 mei 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft in het dwangsombesluit opgenomen dat de ingebrekestelling is ontvangen op 12 mei 2020 en dat de termijn van twee weken op 26 mei 2020 is verstreken.
7. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte asielaanvragen. Deze overmacht schortte de verplichting om na de ingebrekestelling binnen twee weken alsnog te beslissen, alsmede de wettelijke dwangsomverplichting zelfstandig op [1] .
Beslissing
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen verweerders besluit van 27 juli 2020 over de
verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen gegrond;
- vernietigt dit dwangsombesluit;
- stelt vast dat verweerder aan eiser een bedrag van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig
euro) aan bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is;
- bepaalt dat verweerder dit bedrag binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak
aan eiser dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).