ECLI:NL:RBDHA:2022:1253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
22-472
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het kappen van bomen ten behoeve van herinrichting tramlijn 16 in Den Haag

Op 18 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunningen voor het kappen van 108 bomen in het kader van de herinrichting van tramlijn 16 in Den Haag. De eisers, bestaande uit de Bomenstichting Den Haag, het Bewonersoverleg Duinoord, het Wijkoverleg Zorgvliet en de Stichting SOS Den Haag, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De vergunningen zijn verleend voor het kappen van bomen langs de Statenlaan en in het Zeeheldenkwartier, met als doel de aanpassing van het tracé van de tramlijn aan de groei van de stad en de mobiliteitseisen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 4 februari 2022, waarbij de eisers hun bezwaren hebben toegelicht en de verweerder zijn standpunt heeft verdedigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende is aangetoond en dat de belangen van de mobiliteitstransitie zwaarder wegen dan de belangen van de bomen. De rechter heeft echter ook geoordeeld dat de vergunning voor het kappen van bomen 5, 6 en 7 langs het tracé van lijn 16Z niet gerechtvaardigd is, en heeft deze vergunning vernietigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de verplichting tot herplant van bomen ter compensatie van de kap.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/472 en SGR 22/471
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Bomenstichting Den Haag, Bewonersoverleg Duinoord, Wijkoverleg Zorgvliet en Stichting SOS Den Haag, te Den Haag, eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Buijs).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
: Gemeente Den Haag, vergunninghoudster.

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 65
bomen staande langs de tramlijn Statenlaan, Frankenslag, Frederik Hendriklaan, Stadhouderslaan, Groot Hertoginnelaan, Nicolaistraat, Statenplein, President
Kennedylaan, Eisenhowerlaan, Doornstraat, Prins Mauritslaan, Prins Mauritsplein, Frankenstraat, Van Aerssenstraat, Van Bleiswijkstraat, Waldeck Pyrmontkade, Koningin Emmakade, Sweelinckplein ten behoeve van herinrichting traject tramlijn 16 in het Statenkwartier (16S).
In het besluit van eveneens 17 september 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 43 bomen staande in de openbare ruimte op een deel van de Laan van Meerdervoort, Waldeck Pyrmontkade en Vondelstraat ten behoeve van de herinrichting en het gereed maken van breder materieel van een deel van tramlijn 16 in het Zeeheldenkwartier (16Z).
In het besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 22/472). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 22/471).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 februari 2022 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen ir. [A] , [B] , [C] , [D] en [E] (via videoverbinding). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [F] . Namens vergunninghoudster zijn verschenen
[H] en [I] . Verder is verschenen [J] , werkzaam bij HTM Personenvervoer N.V.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2. Op 26 juli 2021 heeft vergunninghoudster twee aanvragen om een omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van in totaal 108 bomen ten behoeve van het gereed maken van het spoornetwerk van het traject van tramlijn 16 Statenkwartier (16S) en 16 Zeeheldenkwartier (16Z), het aanleggen van fietspaden en het vervangen van het riool.
2.1.
De kap van de bomen is volgens vergunninghoudster noodzakelijk om het tracé aan te passen aan de toekomstige groei van het aantal inwoners van Den Haag en de daarmee gepaard gaande groei van de mobiliteit. Uit beleidsstukken komt naar voren dat het aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers in Den Haag en de regio zal toenemen. In 2040 telt Den Haag zo’n 626.000 inwoners. Ook het aantal banen zal toenemen. Dit heeft een grote toename van het aantal verplaatsingen tot gevolg. Het huidige mobiliteitssysteem is hier volgens vergunninghoudster niet op berekend. Het openbaar vervoer moet in capaciteit worden uitgebreid en in kwaliteit worden verbeterd. De huidige trams zullen door de HTM worden vervangen door nieuwe bredere lage vloertrams. De gemeenteraad heeft daartoe op
1 december 2020 besloten. Tevens zullen de halteperrons toegankelijk gemaakt worden voor mensen met een fysieke beperking. In verband hiermee moeten de perrons, langer, breder en hoger worden uitgevoerd. Daarvoor moet het huidige tracé van lijn 16 aangepast worden. Verder zal op het gedeelte van het tracé op de Statenlaan tussen de Frederik Hendriklaan en de Frankenslag dubbelspoor worden aangelegd. Daarnaast zal in de Vondelstraat het riool worden vervangen en het wegprofiel worden aangepast.
2.2.
Bij de aanvragen zijn een Boom Effect Analyse (BEA) van New York Boomadvies van 15 februari 2021 (16S) en een BEA van New York Boomadvies van 25 maart 2021 (16Z) gevoegd, waarin staat dat geen van de bomen verplantbaar is en dat de werkzaamheden een negatief effect zullen hebben op de groei/conditie van de bomen, bijvoorbeeld door amputatie van wortels of verslechtering van de bodemkundige groeiomstandigheden, die zullen leiden tot een toename op het risico van takbreuk.
2.3
Verder heeft er ecologisch onderzoek plaatsgevonden, te weten een Eco-effectscan Tramlijn 16S en Tramlijn 16Z door Aqua-Terra Nova B.V. In juli en september 2021 heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke effecten op het leefgebied van vleermuizen plaatsgevonden. De stadsecoloog heeft de ecologische rapportages beoordeeld en heeft op 9 september 2021 de conclusies van de rapportages bevestigd dat de kap van de bomen redelijkerwijs niet zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). De groenbeheerders concluderen in de door hun uitgebrachte adviezen dat de te kappen bomen over het algemeen een redelijke toekomstverwachting hebben. De conditie van de bomen loopt uiteen van redelijk tot matig. De natuur-, educatieve en milieuwaarden van de bomen zijn niet van bijzonder belang. De belevings- en gebruikswaarden van de bomen zijn wel van groot belang omdat de bomen zichtbaar zijn vanaf de openbare straat. De groenbeheerders van de gemeente onderschrijven de conclusie van de BEA’s dat verplanting van de bomen geen reële optie is, maar geven wel aan dat ter compensatie van het verlies aan bomen een forse herplantverplichting dient te worden opgelegd. De te herplanten bomen moeten een minimale stamomtrek van 18 tot 20 centimeter met kluit hebben. Uit de belangenafwegingsformulieren (BAF) blijkt dat de te kappen bomen natuur- en milieuwaarden en belevings- en gebruikswaarden bezitten die van belang zijn, zodat beide in artikel 2:88, eerste lid, van de APV genoemde weigeringsgronden zich in dit geval voordoen en er een belangenafweging moet plaatsvinden.
2.4
De omgevingsvergunningen zijn verleend voor de activiteit het vellen of te doen vellen van houtopstand als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Verweerder heeft in de primaire besluiten overwogen dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende aannemelijk is gemaakt. Het belang van de aanvrager, de mobiliteitstransitie van het tracé van tramlijn 16 in deze weegt zwaarder dan het belang van de bomen voor de ecologie, het straatbeeld en de leefbaarheid van de wijk. De bomen nabij of op het tracé, kunnen hierdoor niet behouden blijven op hun huidige standplaatsen. Daarnaast is de aanvrager aantoonbaar zorgvuldig met de belangen voor de ecologie, boombeplanting, de bewoners van omwonende wijken en de leefbaarheid in de wijk omgegaan. Op basis van de beoordeling van de aanvraag en het ingewonnen advies, bestaat er geen bezwaar tegen het verlenen van de omgevingsvergunningen voor het kappen van de bomen, aldus verweerder.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) van 31 december 2021, gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende is aangetoond en onderbouwd. Aan het belang van de uitvoering van de OV-transitie, en de in dat kader reeds eerder gemaakte keuzes en genomen besluiten, mag een zwaarder gewicht worden toegekend, dan aan de belangen die zijn gediend met het behoud van de bomen. Verder is overwogen dat de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) als gevolg van de tracéaanpassingen niet wordt weggenomen of onherstelbaar aangetast. Het project voorziet immers in de herplant van aanzienlijk meer bomen dan er worden gekapt. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar de inrichting van (niet langer gebruikte) tramlussen ten behoeve van stadsnatuur. De passage uit het ‘Groenbeleidsplan Groen kleurt de stad, 2005-2015’, waarin staat dat een positief advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg is vereist wanneer een bestemming wordt gewijzigd in een beschermd stadsgezicht acht verweerder, daargelaten dat deze nota niet het thans geldende groenbeleid behelst, niet van toepassing, omdat van een wijziging van de bestemming in dit geval géén sprake is.
Het beroep/verzoek
4. Eisers voeren aan dat de aanvragen zijn getoetst aan een onjuist wettelijk kader. Daarnaast is volgens hen de noodzaak van de kap op verschillende delen van het tracé niet aangetoond. Verder stellen zij dat een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ook achten eisers de kap in strijd met het vastgestelde beleid ten aanzien van beschermde stadsgezichten en de SGH. Tevens voeren eisers aan dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepostitie. Ten slotte kleven er procedurele bezwaren aan het bestreden besluit, aldus eisers.
Het toetsingskader
5. Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit artikel 2:88, eerste lid, van de APV volgt dat verweerder een vergunning alleen mag weigeren als een of meer van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Bij die beslissing moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden die vóór en tegen het vellen van de houtopstand pleiten. Verweerder moet in dit verband een belangenafweging maken waarin het belang van het vellen van de houtopstand, bezien in het licht van de toekomstige ontwikkelingen op het perceel, wordt afgewogen tegen het behoud van de waarden van de betrokken bomen. De beslissing om wel of geen vergunning te verlenen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De rechter dient deze beslissing terughoudend te beoordelen, dat wil zeggen dat beoordeeld wordt of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gronden van eisers die betrekking hebben op de aanleg van het tramtracé zien op de beslissing tot herinrichting van de openbare ruimte en niet op de vraag of een van de waarden van artikel 2:88 APV zich tegen vergunningverlening verzet. Dit betekent dat wijziging van het plan, zoals dat is vastgelegd in het definitieve ontwerp (DO), in deze procedure niet mogelijk is. Dat neemt echter niet weg dat voor iedere boom(groep), gelet op het juridische kader van artikel 2.88 van de APV, in dit geval een afzonderlijke beoordeling dient plaats te vinden, omdat alle bomen belevings- en gebruikswaarde bezitten. Blijkens de BAF’s zijn alle bomen immers zichtbaar vanaf de openbare weg, zijn de bomen beeldbepalend voor de straten en daarnaast tevens van belang voor de ecologie en de leefbaarheid. In het kader van de afweging uit artikel 2.88 van de APV dient daarom te worden bezien of de kap van de bomen noodzakelijk en of aanpassing van de uitvoering van het plan kan leiden tot het alsnog behouden van bomen.
Bomen 5, 6 en 7
6. Vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat is gebleken dat de bomen 5, 6, en 7 langs het tracé van lijn 16Z op de Waldeck Pymontkade/Koningin Emmakade nabij de Obrechtstraat alsnog behouden kunnen blijven, zodat deze niet langer deel hoeven uit te maken van de omgevingsvergunning voor het gedeelte langs het tracé van lijn 16Z. Daarmee is tevens tegemoetgekomen aan de bezwaren van eisers met betrekking tot deze bomen, zodat de daarop gerichte beroepsgrond geen bespreking meer behoeft.
6.1.
Gelet hierop is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit in zoverre worden vernietigd. Verder ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door primair besluit 2 in die zin te herroepen dat die omgevingsvergunning geen betrekking heeft op de bomen 5, 6 en 7 langs het tracé van lijn 16Z.
Bomen Statenlaan, halte Nicolaistraat en Vondelstraat
7. Eisers stellen dat de noodzaak van de kap niet is aangetoond op het gedeelte van het tracé (1) op de Statenlaan tussen de Frederik Hendriklaan en de Frankenslag, (2) ter hoogte van de halte Nicolaistraat aan de Stadhouderslaan en (3) in de Vondelstraat.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft onderzocht of de middelste van de 3 historische bomenrijen op de Statenlaan kan worden behouden. In de BEA staat hierover dat op dit deel van het tracé een dubbele trambaan is vereist. Verweerder heeft onderzocht of deze dubbele trambaan als gescheiden trambanen kunnen worden aangelegd, maar dat leidt tot veel wortelschade. Door één dubbele trambaan in het midden van het profiel te realiseren kunnen de bomen van beide buitenste rijen worden gehandhaafd. Eisers hebben ter zitting erop gewezen dat volgens hen kan worden gekozen voor een enkel- of een strengelspoor of voor het aanbrengen van een spoor in de rijbaan, maar zij hebben deze alternatieven niet nader onderbouwd. Verweerder heeft toegelicht dat de door eisers voorgestelde alternatieven niet haalbaar zijn. Een spoor in de rijbaan voor het wegverkeer is volgens verweerder verkeersonveilig en bij een enkel- en strengelspoor moet er andere aanpassingen aan het tracé worden gedaan, zoals het handhaven van een keerlus, waardoor meer bomen moeten worden gekapt. Hetgeen eisers hebben aangevoerd, biedt de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de kap van de bomenrij noodzakelijk is.
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de kap van de boom ter hoogte van de halte Nicolaistraat aan de Stadhouderslaan noodzakelijk is. Verweerder heeft toegelicht dat de haltes aan het tracé moeten worden aangepast om deze toegankelijk te maken voor passagiers met een fysieke beperking, in het kader van de Algemene wet gelijke behandeling. De aanleg van de nieuwe haltes behelst een ophoging van zand en verharding, bodemverdichting en het aanbrengen/ingraven van banden en perronelementen. Verweerder heeft toegelicht dat deze ingrepen schade veroorzaken aan de wortels van de bomen en verslechtering van de groeiomstandigheden zullen veroorzaken, waardoor de bomen een grote terugval in conditie laten zien met de kans op uitval op een termijn van 5 tot 10 jaar. De bomen kunnen daarom door de aanpassingen aan de haltes niet behouden blijven. Verweerder heeft toegelicht dat het verplaatsen van haltes niet haalbaar is, omdat de haltes op vaste afstanden van elkaar moeten liggen. Verplaatsing van de halte Nicolaistraat heeft daarom gevolgen voor de haltes op het hele tracé, aldus verweerder. Hetgeen eisers hebben aangevoerd, biedt de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft gesteld.
7.3.
Met betrekking tot de wijze van uitvoering van de rioolvervanging in de Vondelstraat is door verweerder ter zitting naar voren gebracht dat ook alternatieve uitvoeringsmethodes zijn onderzocht, zoals het renoveren van het bestaande riool door “relining” of het bestaande riool vol te schuimen en een nieuw riool aan te leggen in de rijbaan voor het wegverkeer. Verweerder heeft toegelicht dat ook bij deze alternatieve uitvoeringsmethoden de bomen niet behouden kunnen blijven. In beide gevallen, zullen immers de huisaansluitingen en de straatkolken opnieuw moeten worden aangesloten op het riool, waarbij door graafwerkzaamheden ook schade aan de bomen zal ontstaan.
7.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het noodzakelijk is om de bomen te kappen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de noodzaak van de kap. Datzelfde geldt, gelet op de opgestelde BEA’s en BAF’s, voor de andere bomen langs het tracé van lijn 16S en 16Z.
Groenbeleid
8. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat de kap van de bomen in strijd is met het groenbeleid, zoals vastgelegd in het beleidsdocument "de Agenda Groen". Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State al eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 1 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1971) blijkt dat de gemeente zich op basis van dit beleid gehouden acht de SGH op eenduidige en herkenbare wijze duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Dat betekent echter niet dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling binnen de SGH in het geheel niet tot de mogelijkheden behoort. Niet al het groen is per definitie te behouden en het kan zijn dat er door veranderingen en/of ontwikkeling groen verdwijnt. Het groen dat dan verdwijnt, dient volgens dit beleid zoveel mogelijk te worden gecompenseerd.
8.1.
In dit geval vindt compensatie plaats door het herplanten van 176 bomen (88 langs het tracé 16S en 88 langs het tracé 16Z), die een minimale stamomtrek van 18 tot 20 centimeter met kluit moeten hebben, dus meer dan er verdwijnen. De voorzieningenrechter acht het verlenen van de omgevingsvergunningen voor het vellen van 105 bomen dan ook niet in strijd met het geldende groenbeleid. Aan de brochure “Groen kleurt de stad”, die eisers hebben overgelegd, kan niet de betekenis toekomen die zij graag zien, omdat hierin niet het huidige groenbeleid, maar dat van de jaren 2005 tot 2015 is vastgelegd.
Wnb
9. Verder blijkt uit de Eco-effectscans van 15 februari 2021 en 2 april 2021 dat is
onderzocht of er in het kader van gebiedsbescherming nader onderzoek moet plaatsvinden op grond van de Wnb. De onderzoekers concluderen dat dat niet het geval is. Negatieve effecten door de geplande ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Aangezien eisers hun stelling dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepostitie niet verder hebben onderbouwd en evenmin een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de uitkomsten van de Eco-effectscans niet te volgen. Verweerder heeft deze rapporten dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Verweerder heef zich op basis van deze rapporten op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met de Wnb.
Strijd met bestemmingsplan en beschermd stadsgezicht
10. De voorzieningenrechter volgt eisers verder niet in hun betoog dat de kap van de bomen in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en het beschermd stadsgezicht aantasten. Zoals volgt uit het hiervoor onder 5 weergegeven toetsingskader, wordt de aanvraag tot het verlenen van de vergunning getoetst aan de weigeringsgronden uit artikel 2.88 van de APV. Dat de aanvraag niet in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan, dan wel het beschermd stadsgezicht zou aantasten, biedt op grond van dit artikel geen reden de aanvraag af te wijzen.
Belangenafweging
11. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het belang van de herinrichting van het tracé van lijn 16 een groter gewicht kan worden gehecht dan aan het belang bij het behoud van de bomen. De voorzieningenrechter begrijpt dat eisers veel waarde hechten aan de bomen en het zeer jammer vinden dat deze moeten worden gekapt. Daar staat echter tegenover dat de voorzieningenrechter ziet dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van de kap en daarbij heeft geprobeerd zoveel mogelijk bomen te behouden. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de kap van de bomen noodzakelijk is. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de nodige aanpassingen aan het tramtracé om te zorgen voor uitbereiding en verbetering van het openbaar vervoer voor het toenemende aantal passagiers in de nabije toekomst belangrijker kunnen vinden dan het behoud van deze bomen. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bovendien een groter aantal bomen herplant dan dat er worden gekapt, zodat op termijn het groen in Den Haag weer wordt hersteld.
Overig
12. De stelling van eisers dat geen volledige heroverweging van de primaire besluiten heeft plaatsgevonden, omdat de adviescommissie geen nader onderzoek heeft gedaan naar strijd van het tramtracé met de geldende bestemmingsplannen slaagt evenmin. De ter plaatse geldende bestemmingsplannen maken immers geen deel uit van het toetsingskader van artikel 2.88 van de APV, zodat daarin ook geen weigeringsgrond voor de aan de orde zijnde aanvragen kan zijn gelegen. Dat door anonimisering van zienswijzen van individuen en maatschappelijke organisaties de gemeenteraad onvoldoende zou zijn geïnformeerd, zoals eisers stellen, staat los van de heroverweging van de primaire besluiten en kan om die reden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
12.1.
Verder is in het verweerschrift vermeld dat het ontwerp van het tramtracé en de herinrichting van de openbare ruimte viermaal is besproken met de klankbordgroep, waarvan onder meer wijk- en bewonersorganisaties deel uitmaakten, zodat niet gebleken is dat onvoldoende inspraak mogelijk is geweest.
12.2.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen eisers verder hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder, behoudens de bomen 5, 6 en 7, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van de omgevingsvergunningen voor de kap van de bomen.
13.1.
Zoals volgt uit overweging 6.1 wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de bomen 5, 6 en 7 langs het tracé van lijn 16Z. Het beroep is voor het overige ongegrond.
13.2
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13.3.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder in de beroepsprocedure (zaaknr. SGR 22/472) aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13.4.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De door eisers gedeclareerde kosten van rechtsbijstand zoals vermeld in de nota van Köster advocaten te Haarlem van 19 januari 2022 komen niet voor vergoeding in aanmerking, reeds omdat het beroepschrift niet heeft bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij primair besluit 2 is gehandhaafd met betrekking tot de bomen 5, 6, en 7;
- herroept primair besluit 2, voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het vellen van de bomen 5, 6, en 7, bepaalt dat de aanvraag voor die bomen is geweigerd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op in de beroepsprocedure (zaaknr. SGR 22/472) het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.