2.4De omgevingsvergunningen zijn verleend voor de activiteit het vellen of te doen vellen van houtopstand als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Verweerder heeft in de primaire besluiten overwogen dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende aannemelijk is gemaakt. Het belang van de aanvrager, de mobiliteitstransitie van het tracé van tramlijn 16 in deze weegt zwaarder dan het belang van de bomen voor de ecologie, het straatbeeld en de leefbaarheid van de wijk. De bomen nabij of op het tracé, kunnen hierdoor niet behouden blijven op hun huidige standplaatsen. Daarnaast is de aanvrager aantoonbaar zorgvuldig met de belangen voor de ecologie, boombeplanting, de bewoners van omwonende wijken en de leefbaarheid in de wijk omgegaan. Op basis van de beoordeling van de aanvraag en het ingewonnen advies, bestaat er geen bezwaar tegen het verlenen van de omgevingsvergunningen voor het kappen van de bomen, aldus verweerder.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) van 31 december 2021, gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat de noodzaak voor het kappen van de bomen voldoende is aangetoond en onderbouwd. Aan het belang van de uitvoering van de OV-transitie, en de in dat kader reeds eerder gemaakte keuzes en genomen besluiten, mag een zwaarder gewicht worden toegekend, dan aan de belangen die zijn gediend met het behoud van de bomen. Verder is overwogen dat de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) als gevolg van de tracéaanpassingen niet wordt weggenomen of onherstelbaar aangetast. Het project voorziet immers in de herplant van aanzienlijk meer bomen dan er worden gekapt. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar de inrichting van (niet langer gebruikte) tramlussen ten behoeve van stadsnatuur. De passage uit het ‘Groenbeleidsplan Groen kleurt de stad, 2005-2015’, waarin staat dat een positief advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg is vereist wanneer een bestemming wordt gewijzigd in een beschermd stadsgezicht acht verweerder, daargelaten dat deze nota niet het thans geldende groenbeleid behelst, niet van toepassing, omdat van een wijziging van de bestemming in dit geval géén sprake is.
4. Eisers voeren aan dat de aanvragen zijn getoetst aan een onjuist wettelijk kader. Daarnaast is volgens hen de noodzaak van de kap op verschillende delen van het tracé niet aangetoond. Verder stellen zij dat een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ook achten eisers de kap in strijd met het vastgestelde beleid ten aanzien van beschermde stadsgezichten en de SGH. Tevens voeren eisers aan dat niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepostitie. Ten slotte kleven er procedurele bezwaren aan het bestreden besluit, aldus eisers.
5. Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.