ECLI:NL:RBDHA:2022:12529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
09-051643-21 09-143160-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Diefstal met geweld en drugshandel door minderjarige verdachte

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 28 oktober 2020 een woningoverval heeft gepleegd, waarbij geweld is gebruikt tegen de bewoners. De verdachte heeft daarbij een zwarte Airforce jas en een jas met een beige bontkraag gestolen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van inloggegevens van verschillende online accounts, met het oogmerk om daarmee misdrijven te plegen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie opgelegd van 307 dagen, waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting om onderwijs te volgen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [aangever], ter hoogte van €110,- voor materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/051643-21; 09/143160-20 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 24 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 [geboorteplaats 1]
[adres ] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 september 2021 (pro forma) en 10 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.J. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.M. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van 10 november 2022. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neem dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I:
Feit 1: medeplegen van een woningoverval;
Feit 2: met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf,
voorhanden hebben;
Feit 3: met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord, toegangscode of een daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, voorhanden hebben;
Feit 4: medeplegen van afpersing;
Feit 5: medeplegen van witwassen.
Dagvaarding II:
Feit 1: voorbereidingshandelingen overtreden Opiumwet;
Feit 2: aanwezig hebben harddrugs;
Feit 3: aanwezig hebben 81,3 gram hasjiesj.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I en dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich met betrekking tot de overige feiten van dagvaarding II gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Vrijspraak dagvaarding I – feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hieromtrent dat – hoewel vaststaat dat er een panel op de telefoon van de verdachte is aangetroffen – niet vastgesteld kan worden dat het panel werkte, immers is dit niet onderzocht door de verbalisant. Derhalve kan de rechtbank niet vaststellen dat er bij de verdachte sprake was van een oogmerk dat met het panel een misdrijf als bedoeld in art. 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zou worden gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II onder 2 en 3 ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde (PL1500- [nummer 1] ):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 november 2022;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2020 (incl. bijlagen), p. 62-66.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 3 ten laste gelegde (PL1500- [nummer 2] ):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 november 2022;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 februari 2020, p. 17-18.
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de overige feiten redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Dagvaarding I
3.5.1.1 Feit 1
Prokuratuur-verweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim bij het opvragen van de verkeersgegevens ex artikel 126n Sv met betrekking tot de verdachte. Aan dit verweer heeft de raadsman – samengevat – ten grondslag gelegd dat uit het zogenoemde Prokuratuur-arrest van 2 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:152) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) volgt dat voor de toegang tot gegevens als bedoeld in artikel 126n Sv voorafgaande onafhankelijke rechterlijke toetsing nodig is door een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Nu dit in het onderhavige geval is nagelaten, is er een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, waar hij daadwerkelijk (groot) nadeel van heeft ondervonden. Derhalve dienen de verkeersgegevens van de verdachte te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De officier van justitie heeft in het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten op grond van artikel 126n Sv een vordering gedaan gegevens te verstrekken met betrekking tot de gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Dit betrof een telefoonnummer van de verdachte. De gegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt zijn verwerkt in een proces-verbaal van bevindingen betreffende telefonische contacten – en daarmee samenhangende plaatsbepalingen – tussen de verdachte en de medeverdachten.
In het Prokuratuur-arrest heeft het HvJ EU een prejudiciële vraag beantwoord over de uitleg van artikel 15, eerste lid, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie; PB 2002, L 201, blz. 37 e.v.), zoals later gewijzigd, gelezen tegen de achtergrond van de artikelen 7, 8 en 11 en artikel 52, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het HvJ EU stelt vast dat de vordering van de officier van justitie in die zaak zag op de door de gebruiker gevoerde communicatie. Uit het arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures – voor zover voor de beoordeling van de onderhavige zaak relevant – ter bestrijding van zware criminaliteit. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, en zoals ook door de verdediging niet is betwist, in dit geval sprake.
Voorts volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die deze toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een officier van justitie die strafrechtelijke onderzoeken leidt en in voorkomende gevallen ook optreedt als openbaar aanklager tijdens hierop volgende strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de doorwerking van bedoelde richtlijn in de Nederlandse rechtsorde, een vordering tot gegevensverstrekking niet met toepassing van artikel 126n Sv had mogen worden gedaan door de officier van justitie. De gegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen en er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Daarmee komt de rechtbank bij de vraag of, zoals door de verdediging bepleit, het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting dient te worden verbonden aan dit vormverzuim. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a, tweede lid, Sv zal de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt betrekken bij de beantwoording van de vraag of bewijsuitsluiting een passend rechtsgevolg is.
De rechtbank is van oordeel dat dit rechtsgevolg in het onderhavige geval niet gerechtvaardigd is. Daartoe wordt het volgende overwogen. Het belang van het geschonden voorschrift is bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een individu bij gebruik van elektronische communicatiemiddelen en komt dus op zichzelf een groot gewicht toe. Wat de ernst van het verzuim betreft geldt echter dat het openbaar ministerie in 2020 de geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. Van een welbewuste of grove schendig is dus geen sprake geweest, maar er moet achteraf worden geconstateerd dat deze bepaling niet voldoet aan het Unierecht. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat op grond van de concrete gegevens van dit geval, waaronder de ernst van het feit, een rechterlijke autoriteit een machtiging zou hebben verleend om de verkeers- en locatiegegevens betreffende de verdachte te vorderen. Genoemde omstandigheden maken dat bewijsuitsluiting minder in de rede ligt. Voorts overweegt de rechtbank dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte beperkt is gebleven. Hierbij betrekt de rechtbank dat de periode waarover de gegevens zijn verkregen relatief kort is. De stelling van de verdediging dat met de verkregen gegevens een beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen, onderschrijft de rechtbank dan ook niet. Voor het overige is door de verdediging niet onderbouwd, noch op andere wijze is daarvan gebleken, welk concreet nadeel de verdachte van de inbreuk op zijn privéleven heeft ondervonden.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval bewijsuitsluiting geen passende sanctie is. Volstaan wordt met de enkele constatering van het vormverzuim.
Bewijsoverweging
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. De verdachte heeft op 28 oktober 2020 veelvuldig telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Rond het tijdstip van de woningoverval heeft zowel de telefoon van de verdachte als de telefoon van [medeverdachte 2] een zendmast in de nabijheid van de plaats delict aangestraald. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend op dat moment daar in de buurt te zijn geweest en door hem is de mogelijkheid geopperd dat de zendmast in de nabijheid van zijn woning overbelast was en zijn telefoon zodoende een andere zendmast heeft aangestraald. Van een overbelasting van het netwerk is de rechtbank echter niet gebleken. Daarbij komt dat de telefoon van de verdachte – nadat deze was aangestraald op het basisstation gelegen op de [adres 1] – aanstraalde op het basisstation op het [adres 2] en zich derhalve in die richting leek te verplaatsen. Dat komt overeen met de getuigenverklaring van [getuige 1] , die heeft verklaard dat een verdachte met een jas – niet zijnde de jas met de bontkraag – in de richting van de [adres 3] is gerend. Blijkens de camerabeelden komt het signalement van de persoon die de [adres 3] in rent overeen met het signalement van verdachte. Door de verdachte is diezelfde dag nog een zwarte Airforce jas op Telegram te koop aangeboden. Tot slot voldoet de verdachte aan het signalement van NN2. Hoewel het een summier signalement betreft, sluit het de verdachte niet uit.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met de twee medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging. Wel zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het tonen van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp nu er voor dat onderdeel slechts de verklaring van [medeverdachte 1] is.
3.5.1.2 Feit 3
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte inloggegevens van verschillende accounts voorhanden heeft gehad waarmee toegang kon worden verkregen tot een geautomatiseerd werk, te weten de servers van Zalando, Vodafone, Netflix, Spotify Marktplaats, Bunq, ING en Knab, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c Sr zou worden gepleegd. Door de verdediging is betoogd dat met de inloggegevens enkel toegang kon worden verschaft tot accounts en niet tot de betreffende servers. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer, nu het een feit van algemene bekendheid betreft dat het inloggen op een account via een (deel van) een server verloopt, wat een geautomatiseerd werk is als bedoeld in artikel 139d Sr.
3.5.1.3 Feiten 4 en 5
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 3] de aangever heeft beroofd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de aangifte van [aangever] allereerst ondersteuning vindt in het feit dat er door aangever op het tijdstip van de beroving € 110,- euro is opgenomen van zijn bankrekening en de verdachte er met de bodywarmer van aangever vandoor is gegaan. Daarnaast betrekt de rechtbank in haar overweging de getuigenverklaring die is afgelegd door [getuige 2] , waaruit niet alleen blijkt dat aangever hem direct na de beroving heeft verteld dat hij beroofd was, maar ook dat het leek alsof de aangever geschrokken was. Tot slot sterkt de ontmoeting die omstreeks 16:30 uur tussen de verdachte en Blijd heeft plaatsgevonden de rechtbank in haar overtuiging dat er sprake was van een gezamenlijk plan om aangever de beroven.
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte slechts als tussenpersoon heeft gefungeerd. De aangever heeft aan de verdachte gevraagd hem met iemand in contact te brengen die hem verdovende middelen kon leveren voor de handel. Hierop heeft de verdachte hem op 28 juni 2021 in contact gebracht met [medeverdachte 3] en aangever zou 90 gram hasj van hem hebben gekocht. Omdat aangever niet genoeg geld bij zich had, heeft aangever op dat moment zijn bodywarmer als onderpand aan [medeverdachte 3] gegeven, aldus de verdachte. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij en overweegt hiertoe dat de verklaring dat de bodywarmer als onderpand is gegeven niet strookt met het feit dat deze bodywarmer een dag later, namelijk op 29 juni 2021, door de verdachte te koop werd aangeboden op Marktplaats.
Uit vorenstaande volgt dat de bodywarmer uit misdrijf afkomstig is, namelijk de beroving. Door deze op marktplaats te koop aan te bieden en deze middels een ander persoon aan de pseudokoper over te dragen, heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van de bodywarmer, immers wist de verdachte dat de bodywarmer uit misdrijf afkomstig was.
3.5.2
Dagvaarding II – feit 1
De rechtbank acht het ten laste gelegde op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. De combinatie van de bij de verdachte aangetroffen bolletjes cocaïne en heroïne, de hoeveelheid daarvan, de weegschalen (grammenwegers) en het contante geld, kunnen niet anders dan bestemd zijn om die handel voor te bereiden. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking de eigen verklaring van de verdachte. Dat sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte wist dat al deze spullen bestemd waren voor de handel in harddrugs. De verklaring van de verdachte dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig was van giften van het offerfeest, schuift de rechtbank – gelet op de kleine coupures en de aanzienlijke hoeveelheid muntgeld – als onaannemelijk terzijde.
Dit alles maakt dat de rechtbank het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/051643-21):
1.
hij op 28 oktober 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 4] , een zwarte Airforce jas en een zwarte jas met een beige bontkraag,
toebehorendeaan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- die [medeverdachte 5] meerdere malen vast te pakken en te duwen en
- die [medeverdachte 4] vast te pakken en te duwen en
- tegen die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] te zeggen dat zij hen dood gingen maken en zij hen gingen neersteken en dat zij een mes bij zich hadden;
3.
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 in Nederland, met het oogmerk dat een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c Wetboek van strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord en toegangscode en daarmee vergelijkbaar gegeven, waardoor toegang kon worden gekregen tot een (deel van een) geautomatiseerd werk, te weten: servers van Zalando, Vodafone, Netflix, Spotify, Marktplaats, Bunq, ING en Knab,
door:
- inloggegevens, te weten emailadressen en wachtwoorden gekoppeld aan meerdere online accounts, onder andere van Zalando, Vodafone, Netflix, Spotify, Marktplaats en
- inloggegevens, te weten emailadressen en wachtwoorden gekoppeld aan de internetbankierenomgeving van de bankrekeningen van meerdere personen, onder andere van Bunq, ING, Knab;
voorhanden
te hebbengehad;
4.
hij op 28 juni 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een bodywarmer en een geldbedrag, die aan [aangever] toebehoren:
- door tegen die [aangever] dreigend te zeggen 'leeg je zakken' en door daarbij een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever] te tonen en
- door tegen die [aangever] dreigend te zeggen dat hij mee moest lopen naar een pinautomaat om geld op te nemen en dat hij al het geld wat op zijn rekening staat moest opnemen
- ten gevolge waarvan die [aangever] een geldbedrag heeft gepind en dit geldbedrag en zijn
bodywarmeren zijn tas aan verdachte en zijn mededader heeft afgegeven en
- door tegen die [aangever] te zeggen dat als hij hier iemand iets over vertelde, da
ngaat het niet goed aflopen met hem;
5.
hij op 3 juli 2021 te -s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een bodywarmer van het merk Moncler, heeft overgedragen terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Dagvaarding II (parketnummer 09/143160-20):
1.
hij op 28 mei 2020 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het verkopen, afleveren, verstrekken
envervoeren van cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
- 5,6 gram cocaïne en
- 3,8 gram heroïne en
- in totaal 230,50 euro en
- twee weegschalen (grammenwegers) en
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2.
hij op 28 mei 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 3,8 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 17 februari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 81,3 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 307 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 107 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een verplichting om mee te werken aan coaching vanuit coach 25 en de verplichting om onderwijs te volgen of een andere gestructureerde dagbesteding te hebben. Gelet op het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte al geruime tijd is geschorst en de verdachte zich ook al geruime tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden voor de tijd van één jaar worden opgelegd. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie ter terechtzitting ten tijde van het formuleren van haar eis heeft medegedeeld dat de verdachte wat haar betreft, kort gezegd, niet terug naar de gevangenis hoeft. De rechtbank begrijpt haar eis dan ook in dat kader en gaat ervan uit dat zij heeft bedoeld dat aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 307 dagen, met aftrek in voorarrest doorgebracht, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor weergegeven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – aan de verdachte op te leggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in een periode van anderhalf jaar schuldig gemaakt aan meerdere feiten waarbij het gebruik van geweld en de dreiging daarmee niet werd geschuwd. De rechtbank rekent het de verdachte allereerst zwaar aan dat de slachtoffers van de woningoverval van 28 oktober 2020 op jonge leeftijd in hun eigen woning – de plek waar zij zich bij uitstek veilig horen te voelen – werden geconfronteerd met ernstige gewelddadigheden. Dergelijke feiten brengen de slachtoffers niet alleen schade toe, maar maken ook inbreuk op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer. Aannemelijk is bovendien dat niet alleen de slachtoffers, maar ook anderen die met deze feiten worden geconfronteerd, zich daardoor onveilig voelen. Dat geldt ook voor de brutale beroving van [aangever] op 28 juni 2021, waarbij de verdachte ook nog eens misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [aangever] – die de verdachte als een vriend beschouwde – in hem had. De verdachte heeft zich naast voornoemde feiten meerdere malen schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet, onder meer aan voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in harddrugs in toenemende mate gepaard met geweld. Tot slot heeft de verdachte inloggegevens voorhanden gehad waarmee kon worden binnengedrongen in de klantaccounts van klanten van Zalando, Vodafone, Netflix, Spotify, Bunq, ING en Knab. Door het voorhanden hebben van dergelijke inloggegevens wordt cybercriminaliteit – waardoor jaarlijks miljarden euro’s schade wordt geleden – in stand gehouden. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. De rechtbank zal daar, in het voordeel van verdachte, rekening houden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog
[psycholoog] d.d. 6 juli 2021, opgemaakt in de zaak met parketnummer 09/0516430-21 (t.a.v. feit 1). De psycholoog heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een stoornis in cannabisgebruik. De ernst daarvan is onbekend. Er zijn geen factoren, voortkomend uit een stoornis, aanwezig geweest die de keuzevrijheid hebben beïnvloed. Het ten laste gelegde is de verdachte dan ook volledig toe te rekenen.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 3 november 2022 volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Dit komt niet geheel overeen met de andere informatie die uit het onderzoek naar voren is gekomen. Er zijn zorgen gelegen in de vriendenkeuzes van de verdachte, het gebrek aan openheid over de verdenkingen die tegen hem zijn gerezen, zijn vrijetijdsbesteding, het internaliseren van het maken van verstandige keuzes en het behouden van een bijbaan. Het cannabisgebruik wordt op dit moment niet als belemmerend gekenmerkt door de jeugdreclasseerder. Echter geeft de verdachte zelf aan te willen stoppen met blowen en daar hulp bij nodig te hebben. Hij lijkt dan ook enige lijdensdruk te ervaren van zijn drugsgebruik en hier mogelijk wel last van te ervaren. Het is positief te benoemen dat de verdachte naar school gaat en hij plezier haalt uit de opleiding die hij volgt. Hiermee ontwikkelt hij een positief toekomstperspectief voor zichzelf en heeft hij een doel om naartoe te werken. De thuissituatie van de verdachte lijkt rustiger geworden. Zijn ouders proberen, ondanks dat hij meerderjarig is, regels te blijven stellen en willen hem aansturen om hem op het rechte pad te krijgen. De Raad vindt een taakstraf, in de vorm van een leerstraf niet passend, aangezien er een intensief coachingstraject is ingezet dat momenteel nog loopt. Binnen dit traject wordt gewerkt aan de zelfde leerdoelen die binnen een leerstraf geformuleerd zouden worden voor de verdachte. De Raad ziet enerzijds dat de verdachte het afgelopen jaar heeft kunnen profiteren van de inzet van de jeugdreclassering en de coaching vanuit coach 25. Anderzijds ziet de Raad ook dat er nog verschillende doelen voor de verdachte te behalen zijn, zoals het structureren en behouden van zijn zelfstandige vrijetijdsbesteding, het doorzetten van zijn opleiding en stages en het behouden van een bijbaan. Tot slot dient er aandacht te zijn voor zijn contacten en keuzes wat betreft vrienden. Concluderend adviseert de Raad aan de verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende één jaar:
  • zich meldt bij de jeugdreclassering;
  • onderwijs volgt of een andere gestructureerde dagbesteding heeft;
  • meewerkt aan coaching vanuit [begeleiding] .
Ter terechtzitting is door de vertegenwoordiger van de Raad in aanvulling op bovenstaande medegedeeld dat, ondanks dat de verdachte inmiddels meerderjarig is, begeleiding vanuit de jeugdreclassering het meest passend wordt geacht. Daarnaast is geadviseerd om een contactverbod met de medeverdachten als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de begeleiding van de verdachte de afgelopen periode goed is verlopen. Zo heeft hij ITB-Harde Kern positief afgerond. Er is nog niet ingezet op een traject bij de Brijder voor zijn cannabisgebruik, omdat het voeren van gesprekken daarover niet bij hem past. Wat in dat kader wel lijkt te helpen is intensiever contact met zijn coach.
Uit de rapporten en hetgeen op de zitting is besproken leidt de rechtbank af dat bijzondere voorwaarden nodig zijn. Juist omdat er, ondanks enkele positieve ontwikkelingen, nog steeds enkele zorgen zijn en doelen te behalen. Met name op het gebied van werk, scholing en de vrijetijdsbesteding.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 307 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal – ervan uitgaande dat de verdachte reeds 112 dagen in voorarrest heeft doorgebracht – 195 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een verplichting om mee te werken aan coaching vanuit coach 25 en de verplichting om onderwijs te volgen of een andere gestructureerde dagbesteding te hebben. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid om zo de kans op recidive terug te dringen. Gelet op het advies van de deskundigen zal de rechtbank deze bijzondere voorwaarden voor de duur van een jaar opleggen. De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop, geen reden om een contactverbod met de medeverdachten op te leggen.
Verder acht de rechtbank het, gelet op de ernst van de feiten, ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de eendaadse samenloop van de bij dagvaarding II onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten – daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.

8.De vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 5]

8.1
De vordering
[medeverdachte 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 750,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden. Mocht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijke) toewijzen, dan verzoekt de raadsman om de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, omdat het onwenselijk is dat de verdachte nog met de medeverdachten in contact moet treden. De raadsman heeft derhalve verzocht het toe te wijzen bedrag naar aandeel toe te wijzen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op de hoogte geraakt van een e-mail van 2 september 2022 die namens de benadeelde partij is verzonden aan het openbaar ministerie in de zaak tegen [medeverdachte 6] . Gelet op de inhoud van deze e-mail, inhoudende dat de schade al is geregeld, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ook in de onderhavige zaak als ingetrokken beschouwen.
9. De vordering van de benadeelde partij [aangever] en de schadevergoedingsmaatregel
9.1
De vordering
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 720,-, bestaande uit € 120,- aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 110,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden. Mocht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijke) toewijzen, dan verzoekt de raadsman om de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, omdat het onwenselijk is dat de verdachte nog met de medeverdachte in contact moet treden. De raadsman heeft derhalve verzocht het toe te wijzen bedrag naar aandeel toe te wijzen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 110,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 110,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 juni 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 4 bewezenverklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 110,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2021, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] .

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om teruggave van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten het geldbedrag en de telefoon.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerp aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het bij dagvaarding II onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp.
Tot slot zal de rechtbank de teruggave van de zes bankpassen aan de respectievelijke rechthebbenden gelasten, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 139d, 312, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 3, 4 en 5 en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord, toegangscode of een daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, voorhanden hebben;
ten aanzien van feit 4:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van witwassen;
dagvaarding II:
eendaadse samenloop van feiten 1 en 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
307 (DRIEHONDERDZEVEN) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten
195 (HONDERDVIJFENNEGENTIG) DAGENniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde voor de periode van maximaal één jaar:
- zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- onderwijs volgt of een andere gestructureerde dagbesteding heeft;
- zich laat begeleiden door een coach van [begeleiding] ;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 (DERTIG) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] deels toe tot een bedrag van € 110,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 110,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
1. EURO, IBG 28-05-2020
(2408313);
2. 190,00 EURO, IBG 28-05-2020
(2408314);
4. 2 STK Weegschaal
(Omschrijving: Swan);
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten:
3. 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Zwart, merk: Apple);
gelast de teruggave aan de respectievelijke rechthebbenden van het op de beslaglijst onder 5 genoemde voorwerp, te weten:
5. 6 STK Bankpas
(Omschrijving: Bunq);
heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P. Meeuwisse, voorzitter, kinderrechter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. I.J.M.W. van der Sanden en K.M.M. Bertrand, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2022.
Mr. Bouwman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Dagvaarding I (parketnummer: 09/051643-21):
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de [adres 4] , een zwarte Airforce jas en/of een zwarte jas met een beige bontkraag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [medeverdachte 5] (meerdere malen) vast te pakken en/of te duwen en/of
- die [medeverdachte 4] vast te pakken en/of te duwen en/of
- tegen die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] te zeggen dat zij hen dood gingen maken en/of zij hen gingen neersteken en/of dat zij een mes en/of vuurwapen bij zich hadden en/of
- een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen;
2.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 te Utrecht en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b en/of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, (een) technische hulpmiddel(en), die telkens hoofdzakelijk ontworpen is/zijn tot het plegen van een zodanig misdrijf, te weten: één of meerdere panel(s), zijnde een internetpagina die afkomstig lijkt te zijn van een bank waarop de gegevens die toegang geven tot de internetbankierenomgeving en/of de pincode behorend bij die bankrekening(en) dienen te worden ingevuld en op die manier kunnen worden
afgevangen, heeft vervaardigd en/of ontvangen en/of overgedragen en/of verkocht en/of
verworven en/of verspreid en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij (op tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 23 februari 2021 te Utrecht en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk dat een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c Wetboek van strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord en/of toegangscode en/of daarmee vergelijkbaar
gegeven, waardoor toegang kon worden gekregen tot een (deel van een) geautomatiseerd werk, te weten: één of meerdere server(s) van Zalando en/of Vodafone en/of Netflix en/of Spotify en/of Marktplaats en/of Bunq en/of ING en/of Knab,
door:
- inloggegevens, te weten (een) emailadres(sen) en/of gebruikersna(a)m(en) en/of wachtwoord(en) gekoppeld aan één of meerdere online account(s) (onder andere van Zalando en/of Vodafone en/of Netflix en/of Spotify en/of Marktplaats) en/of
- inloggegevens, te weten (een) emailadres(sen) en/of gebruikersna(a)m(en) en/of wachtwoord(en) gekoppeld aan de internetbankierenomgeving van de bankrekening(en) van één of meerdere personen (onder andere van Bunq en/of ING en/of Knab);
heeft vervaardigd en/of verkocht en/of verworven en/of verspreid en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 28 juni 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een bodywarmer en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoren:
- door tegen die [aangever] (dreigend) te zeggen 'leeg je zakken' en/of door (daarbij) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [aangever] te tonen en/of
- door tegen die [aangever] (dreigend) te zeggen dat hij mee moest lopen naar een pinautomaat om geld op te nemen en/of dat hij al het geld wat op zijn rekening staat moest opnemen
- ten gevolge waarvan die [aangever] een geldbedrag heeft gepind en dit geldbedrag en/of zijn jas en/of zijn tas aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft afgegeven en/of
- door tegen die [aangever] te zeggen dat als hij hier iemand iets over vertelde, dat gaat het niet goed aflopen met hem, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
5.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 28 juni 2021 tot en met 3 juli 2021, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een jas/bodywarmer van het merk Moncler, heeft
overgedragen terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Dagvaarding II (parketnummer 09/143160-20):
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te 's-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen
- 5,6 gram cocaïne en/of
- 3,8 gram heroïne en/of
- ( in totaal) 230,50 euro en/of
- een mobiele telefoon (merk iPhone) en/of
- twee weegschalen (grammenwegers) en/of
- zes debetkaarten
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te ’s-Gravenhage (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne en/of ongeveer 3,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 81,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bijlage II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit (PL1500- [nummer 3] – onderzoek Bourget):
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 november 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 28 oktober 2020 een Airforce jas op Telegram te koop heb aangeboden. [medeverdachte 2] is een vriend van mij.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte 5] , opgemaakt op 28 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 15-16):
Op 28 oktober 2020, omstreeks 11:25, bevond ik, [medeverdachte 5] , mij in de woning op de [adres 4] , te 's-Gravenhage. Ik zag dat [medeverdachte 4] naar de voordeur liep en hoorde dat hij de deur opendeed. Ik zag dat hij door een persoon naar achter werd geduwd richting de woonkamer. Ik stond in de deuropening van de keuken. Ik werd door een tweede persoon de keuken in geduwd.
De persoon die mij naar de keuken duwde kan ik als volgt omschrijven en zal ik hierna verdachte 2 noemen:
- Man
- Ik denk dat de persoon Marokkaans was. De afkomst vermoed ik door zijn typische ogen en wenkbrauwen.
- Slank persoon.
- Zwarte wenkbrauwen en donker bruine ogen.
Ik hoorde dat verdachte 2 tegen mij zei dat ik stil moest zijn en mee moest werken. Ik hoorde hem vervolgens een paar keer achter elkaar zeggen: Breng het geld. Hij liet mij vanaf toen los. Hij hield daar mijn beide polsen stevig en pijnlijk vast. Ik voelde dat ik door zijn greep stil bleef staan in de hoek van de gang. Ik voelde en zag dat hij mij daarna met beide handen een duw gaf op mijn borsten. Ik werd hierdoor de woonkamer ingeduwd en kwam direct links in de woonkamerhoek te staan vanuit de gang. Ik voelde dat in mijn poging om hulp in te schakelen mijn rechterpols weer hard en pijnlijk werd vastgepakt.
Ik hoorde verdachte 1 duidelijk en hard tegen iedereen in de woonkamer roepen:
"Waar is het geld?"
"Ik ga jou neersteken als jullie niet meewerken."
"Ik maak jullie dood."
"Ik heb een wapen in mijn rugzak."
Ik hoorde verdachte 2 duidelijk en schreeuwend de zinnen herhalen die verdachte 1 zojuist had uitgesproken:
" Ik maak jullie dood."
"Waar is het geld?"
Ik hoorde hem ook roepen:
" Ik heb een mes in mijn jaszak!"
Ik zag dat beide verdachten richting de gang liepen. Ik zag dat één van beide in zakken van jassen ging voelen. Ik hoorde dat de ander zei neem maar mee. Ik zag dat er twee jassen werden meegenomen van de kapstok in de gang. Ik zag dat de ene jas van mijn broertje was. Dit was een zwarte jas met een beige bontkraag. Ik zag dat de andere jas die werd meegenomen zwart van kleur was en ik wist dat deze van het merk Airforce was. Dit was de jas van mijn andere broertje.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [medeverdachte 4] , opgemaakt op 28 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 17-19):
Op 28 oktober 2020, omstreeks 11.25 uur was ik, [medeverdachte 4] , geboren 26 juni 2007 in Den Haag, in de woonkamer van mijn woning in de [adres 4] in Den Haag, samen met mijn zus [medeverdachte 5] en mijn broer [medeverdachte 1] . Vandaag, om ongeveer 11.25 uur werd er op de deur geklopt en ik deed de deur open. Ik zag dat er 2 personen naar binnen kwamen. Ik zag en voelde dat ze mij vastpakten en ze vertelden mij dat ik moest meelopen. Ze duwden mij de hoek in van de woonkamer, als je binnenkomt direct links.
Ze riepen dat ze wisten dat er geld was en dat wij moesten zeggen waar het geld was. Ik zag dat de donkergetinte man een blauwe rugzak vasthield en ik hoorde hem zeggen: "ik ga jullie echt doodmaken." Ik zag dat de donkergetinte man in het midden van de woonkamer stond, de rits van de tas vasthield, ik zag dat de tas een beetje open stond, maar ik kon niet zien wat er in zat. Ik dacht dat ze een wapen hadden, ik hoorde ze zeggen: "we gaan jullie doodsteken". Ik was bang dat ze ons gingen steken.
Vervolgens zag ik dat de lichtgetinte man naar de ander toe liep, de tas uit zijn handen pakte en de rits weer dicht deed. Ik hoorde ze roepen: "we weten dat jullie geld hebben, geef dat geld." Ik zag dat ze de gang inliepen. Ik zag en hoorde de lichtgetinte man zeggen dat ze de jassen moesten pakken. Ik zag dat ze toen de deur open deden en daarna weggingen.
4. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 28 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 36-37):
Vandaag, 8 oktober 2020, kwam ik rond 11:55 uur thuis van boodschappen doen. Ik ben woonachtig op [adres 5] te Den Haag. Ik woon aan de overzijde van de [adres 6] . Ik zag dat er vervolgens twee gasten vanuit de [adres 7] overrenden. De gasten vielen mij op omdat ze beide een jas onder de arm hadden. Ik dacht nog ze hebben toch al een jas aan. Omdat ik het vreemd vond bleef ik toch naar die gasten kijken. Ik zag dat een van de gasten de [adres 3] in rende. De andere zag ik het derde portiek, gezien vanaf de [adres 3] , oprennen. Op het moment dat ik de jongens zag bleef ik naar die jassen die ze bij zich hadden kijken. Daardoor kan ik summiere omschrijving geven van deze jongens. Ik kan de twee jongens als volgt omschrijven:
2 jonge gasten van ongeveer 20 jaar;
- donkere kleding en kort haar;
- ze droegen geen hoofddeksel;
- Noord-Afrikaans uiterlijk;
- ze droegen beide donkere jassen. Ik zag dat de jongen die het portiek oprende een donkere jas met bontkraag vasthield.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 238-241):
Uit onderzoek naar historische gegevens van het [telefoonnummer 1] , in gebruik bij [medeverdachte 6] , is gebleken dat deze tijdens en vlak na de overval veelvuldig contact heeft gehad met [telefoonnummer 2] . Uit onderzoek is
gebleken dat [verdachte] de daadwerkelijke gebruiker is van [telefoonnummer 2] .
Op 28 oktober 2020 te 11:25 uur maakt het [telefoonnummer 2] een inkomend gesprek, voor de duur van 0 seconden, waarbij deze gebruikmaakt van het basisstation gelegen op de [adres 1] te Den Haag. De wederpartij van dit gesprek betreft [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 6] ).
Op 28 oktober 2020 te 11:36 uur maakt het [telefoonnummer 2] een inkomend gesprek, voor de duur van 8 seconden, waarbij deze gebruik maakt
van het basisstation gelegen op de [adres 2] te Den Haag. De
wederpartij van dit gesprek betreft [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 6] ).
Zoals te zien is geeft dit basisstation dekking op de [adres 3] te Den Haag. Uit onderzoek is gebleken dat één van de verdachten na de overval de [adres 3] in rent.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde feit (PL1500- [nummer 4] ):
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 juni 2021, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Op 23 februari 2021 is verdachte [verdachte] aangehouden in de woning gelegen aan de [adres 8] . In de slaapkamer waarin [verdachte] is aangehouden, is een iPhone 7 in beslag genomen. Later is hier inbeslagnamenummer [nummer 5] aan toegekend.
2. Het proces-verbaal onderzoek mobiel toestel, opgemaakt op 19 april 2021, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Inbeslagnamenummer : [nummer 5]
Ik, verbalisant, zag dat het mobiele toestel de volgende kenmerken had
Soort : Smartphone
Merk : Apple
Type : iPhone 7
Ik heb onderzoek gedaan in de uitgelezen data van het eerder omschreven toestel. Uit mijn onderzoek is gebleken dat er data in het toestel aanwezig is die gebruikt kan worden voor het plegen van cybercrime delicten.
Ik heb onderzoek gedaan naar de gebruiker van de telefoon. Ik zag dat er gegevens aanwezig waren van de onderstaande persoon:
Naam – [verdachte]
Geboortedatum – [geboortedatum 1] -2003
Ik zag dat er geen andere persoonsgegevens aanwezig waren in de data. Uit mijn onderzoek is gebleken dat de gebruiker van dit toestel [verdachte] is. Dit bleek uit onderstaande:
Op 31 januari 2021 is er een notitie opgeslagen waarin een stage tekst staat geschreven met daarin de persoonsgegevens van [verdachte] . De tekst eindigt met: “Met vriendelijke groet, [verdachte] ”.
Op 20 mei 2020 is een notitie opgeslagen met daarin een tekst voor een sollicitatie bij Thuisbezorgd. De tekst begint met: “Mijn naam is [verdachte] ben zestien jaar oud en ik woon al jaren in denhaag.”
Ik zag dat de naam [verdachte] voorkwam in mails en chats. Hierdoor acht ik het aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van deze telefoon.
Ik heb onderzoek gedaan in de aanwezige notities. Ik zag dat er 392 notities aanwezig waren. Ik heb een gedeelte van deze notities hieronder weergegeven.
o 6 inloggegevens van een Bunq account (e-mailadres en wachtwoord)
o 2 inloggegevens van een Netflix account (e-mail en wachtwoord)
o 1 inloggegevens van een ING kinderaccount (email en wachtwoord)
o 1 inloggegevens van een Knab account (email en wachtwoord)
o Bunq accounts (email en wachtwoord)
o Promotie tekst voor de verkoop van accounts
o Zalando accounts (e-mail en wachtwoorden)
o Vodafone accounts (e-mail en wachtwoorden)
o Spotify premium accounts (e-mail en wachtwoorden)
o Marktplaats accounts (e-mail en wachtwoorden)
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten (PL1500- [nummer 6] – onderzoek Apostel):
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 november 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 28 juni 2021 met [naam 1] en [naam 2] was. Het klopt ook dat ik de betreffende bodywarmer op Marktplaats heb aangeboden.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 1 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 59-63):
Op 28 juni 2021, omstreeks 16:30, bevond ik mij op de [adres 9] ter hoogte van perceel 91. Ik stond te wachten op mijn vriend [naam 3] , omdat wij hadden afgesproken om samen wat te gaan eten bij de McDonalds. Ik zag toen een vriend van mij aan komen lopen genaamd [verdachte] . [verdachte] vroeg aan mij of ik mee wilde lopen. Omdat ik [verdachte] kende, liep ik met hem mee. Ik wist niet waar naartoe en ik wist ook niet waarom ik mee moest lopen.
Enkele momenten later kwamen wij aan op de [adres 10] . Ik zag dat er een jongen aan kwam lopen. Ik wist niet wie dit was. Ik hoorde hem zeggen: “Wat een mooie jas en tas. Zijn deze echt?”. Ik gaf als antwoord: “nee, deze zijn niet echt”. Ik hoorde de jongen tegen mij zeggen: “leeg je zakken”. Ik zag dat, tijdens hij dat tegen mij zei, dat hij zijn jas omhoog deed en een vuurwapen liet zien die in zijn broek gestoken zat. Omdat ik bang was vanwege het vuurwapen had ik mijn jas en tas gegeven aan [verdachte] die naast de jongen stond. Ik zag dat [verdachte] in mijn tas keek en mijn portemonnee pakte. Ik zag dat [verdachte] mijn bankpas pakte. [verdachte] zei toen tegen mij
datik mee moest naar een pinautomaat om geld op te nemen.
[verdachte] , de jongen en ik liep via de [adres 11] en [adres 9] naar
depinautomaat genaamd “ [naam 4] ” welke gevestigd is op de hoek welke van de [adres 9] overloopt naar [adres 12] . Onderweg naar
depinautomaat vroeg ik hoeveel ik moest pinnen. Toen wij bij
depinautomaat aankwamen vroeg ik nogmaals hoeveel ik moest pinnen. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen dat ik al het geld wat ik op mijn rekening had staan moest pinnen. Ik had 110 EURO op mijn rekening staan. Ik had 110 EURO gepind en overhandigd aan [verdachte] .
Zowel [verdachte] als de jongen vertelde mij dat als ik hier iemand iets over vertelde dan gaat het niet goed aflopen met mij.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 60-69):
Ik herkende dat het een pistool was aan het handvat. Ik zag dat het een zwartkleurig pistool was.
Ik hoorde dat [verdachte] het meeste het woord voerde en van hem moest ik mijn spullen afgeven. Ik had mijn zwarte Moncler bodywarmer aan [verdachte] af moeten geven.
Buiten de honderdtien euro heeft [verdachte] ook mijn bodywarmer meegenomen. Ik zag dat mijn bodywarmer sedert 29 juni 2021 op Marktplaats te koop werd aangeboden. Ik zag dat de adverteerder zichzelf [username] noemt en uit Zoetermeer zou komen, en dat de advertentie [nummer 7] heeft.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 7 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 72-73):
Op 28 juni 2021 was ik thuis. Ik werd gebeld door een vriend van mij genaamd [aangever] . Ik sprak met [aangever] af in het centrum van Den Haag om bij een McDonalds te gaan eten tussen 16:00 uur en 17:00 uur. Bij de Grote Marktstraat hebben we elkaar ontmoet. Ik hoorde dat [aangever] mij vertelde dat hij was beroofd door twee jongens. Hij vertelde mij dat hij ergens in de stad was beroofd en dat ze zijn jas en zijn geld hadden meegenomen. Ik had het idee wel dat hij geschrokken was.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 100-112):
16:29:53 uur
Ik zag vier personen in beeld komen. Later blijken dit verdachte 1 en verdachte 2 te zijn.
16:41:38 uur
Ik las in de aangifte dat aangever het over ‘ [verdachte] ’ had. Ik zag op de camerabeelden dat aangever met ‘ [verdachte] ’ aan kwam lopen om 16:51:41 uur. Hierna heb ik teruggespoeld en zag ik om 16:41:38 uur ‘ [verdachte] ’ alleen in beeld. Ik zal hem hierna verdachte 1 noemen.
16:43:11 uur
Ik zag dat de aangever en verdachte 1 aan kwamen vanaf de [adres 9] in de richting van de [adres 11] . Ik zag dat de aangever een lichtblauw trainingspak aan had met daaroverheen een zwarte bodywarmer. Ik zag dat verdachte 1 naast hem liep. Ik zag dat zij uit beeld verdwenen nadat zij de [adres 11] in liepen.
16:51:41 uur
Ik zag dat de aangever en verdachte 1 met nog een verdachte vanuit de [adres 11] liepen in de richting van de [adres 9] . Ik zag dat de aangever geen zwarte bodywarmer meer aan had. Ik noem de andere verdachte, verdachte 2.
Ik zag dat verdachte 1 een zwartkleurig kledingstuk, vermoedelijk de bodywarmer van aangever, over zijn arm droeg. Ik zag dat tijdens het lopen richting de [adres 9] verdachte 1 de bodywarmer aan verdachte 2 gaf.
16:59:01 uur
Ik zag dat aangever en verdachte 1 en verdachte 2 in beeld kwamen lopen komende vanaf de overzijde van de [adres 9] in de richting van de [adres 11] . Ik zag dat aangever voor liep en dat verdachte 1 en verdachte 2 erachter liepen. Ik zag dat verdachte 2 de bodywarmer in zijn linkerhand droeg. Ik zag dat zij uit beeld verdwenen nadat zij de [adres 11] waren in gelopen.
17:00:31 uur
Ik zag dat de aangever op de fiets in beeld kwam. Ik zag dat de aangever alleen vanuit de [adres 11] fietste in richting van de [adres 9] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 135):
Op 8 juli 2021 werd intern beelden gedeeld over een incident wat plaats heeft gevonden 28 juni 2021.
Ik zag dat er een persoon omschreven stond als verdachte 1:
Man, smal postuur, licht getint, zijkant haar kort, bovenop wat langer, geheel zwart gekleed.
Ik zag dat er van de boven omschreven persoon een screenshot was gedeeld. Ik zag dat ik deze persoon herkende als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 2003.
Op 14 juni 2021 heb ik, [verbalisant] , [verdachte] gehoord als verdachte van cybercrimedelicten. [verdachte] heeft hierbij o
p1,5 meter afstand van mij gezeten.
Ik herkende de persoon op de foto als zijnde verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 2003 aan de onderstaande kenmerken:
o haar
o wenkbrauwen
o neus
o lippen
o postuur
o huidskleur
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 129-134):
Op 8 juli 2021 kreeg ik een e-mail met het verzoek om herkenning van een persoon welke verdacht wordt van diefstal met bedreiging doormiddel van een vuurwapen.
Ik las dat er werd gesproken over verdachte 2 met de volgende omschrijving:
o man
o gezet postuur
o kroes haar bovenop wat langer
o geheel zwart gekleed
Op 9 juli 2021 was ik op de openbare weg, de Grote markt te ’s-Gravenhage en belast met bike surveillance. Ik zag een persoon lopen welke voldeed aan het signalement van de aan mij gezonden e-mail.
Ik zag dat deze persoon:
o man met donkere huidskleur
o gezet postuur
o een zwarte Northface jas
o een Adidas trainingsbroek
o donkere sportschoenen
Ik zag na inzage in het identiteitsbewijs dat de persoon mij ambtshalve bekend was. Ik zag dat deze persoon de volgende naam had:
[medeverdachte 3] geboren [geboortedatum 2] -2004 [geboorteplaats 2] .
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 84-85):
Ik zag dat de advertentie met advertentienummer [nummer 8] actief was en op naam stond van [username] . Ik heb vervolgens middels de chatfunctie op Marktplaats toegewerkt tot een afspraak om de Moncler Bodywarmer te kopen.
Omstreeks 17 .15 uur zag ik dat er een jongen richting mijn voertuig kwam lopen. Middels mijn geopende portierraam hoorde ik de jongen zeggen: "Komt u voor de jas". Hierop antwoorde ik dat dit het geval was en of hij bij mij in de auto kon komen zitten zodat ik de bodywarmer kon bekijken. Hierop stapte de jongen als bijrijder in mijn voertuig, gaf mij een hand en haalde de bodywarmer uit een plastic tas. Ik heb de bodywarmer bekeken en vroeg aan de jongen welke prijs er was afgesproken, hierop hoorde ik hem zeggen, tweehonderd vijftig euro. Hierop overhandigde ik hem 5 biljetten van 50 euro.
Dagvaarding II
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit (PL1500- [nummer 9] ):
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 10 november 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 28 mei 2020 5,6 gram cocaïne en 3,8 gram heroïne bij me had. Ik had dit van een vriend geleend voor een videoclip. De weegschalen (grammenwegers) die op mijn slaapkamer zijn aangetroffen had ik ook nodig voor een videoclip.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 61-66):
De aangeboden partij vermoedelijke verdovende middelen bestond uit:
Aantal/eenheid : 11 bolletjes
Inhoud : crèmekleurige brokjes
Ik zag 11 bolletjes bestaande uit 11 puntjes van een boterhamzakje met hierin crèmekleurige brokjes, met een totaal netto vastgesteld gewicht van 1,9 gram. Hier heb ik een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AANK9862NL.
Aantal/eenheid : 1 zakje
Inhoud : crèmekleurig brokjes
Ik zag een deel van een boterhamzakje met hierin crèmekleurige brokjes, met een netto vastgesteld gewicht van 3,7 gram. Hier heb ik een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AANK9868NL.
Aantal/eenheid : 1 zakje
Inhoud : Bruinkleurig poeder
Ik zag een deel van een plastic zakje met daarin een bruinkleurig poeder met een netto vastgesteld gewicht van 3,8 gram. Hier heb ik een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AANK9867NL.
AANK9868NL – bevat cocaïne
AANK9862NL – bevat cocaïne
AANK9867NL – bevat heroïne
3. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt op 28 mei 2020, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Adres : [adres 13]
Postcode plaats : [adres 13]
Object : Keukenartikel (Weegschaal)
Aantal/eenheid : 2 stuks
Bijzonderheden : drugsresten
4. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt op 28 mei 2020, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Adres : [adres 13]
Postcode plaats : [adres 13]
Object : Geld (Biljetten)
Totale hoeveelheid : 190 EUR
Inhoud : 6 x eur 20,- biljet, 6x eur 10,- biljet, 2x eur 5,- biljet
5. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt op 28 mei 2020, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Adres : [adres 13]
Postcode plaats : [adres 13]
Object : Geld (Munten)
Totale hoeveelheid : 40,50 EUR
Inhoud : 14x 0.05 euro, 18x 0.10 euro, 15x 0.20 euro, 14x 0.50 euro, 10x 1.00, 9x 2 euro