In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 mei 2022 als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiser stelde dat hij problemen ondervond vanwege zijn betrokkenheid bij het omhakken van een boom in zijn dorp, wat leidde tot bedreigingen van de lokale gemeenschap en een mensenhandelaar. Tijdens de zitting op 1 juni 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, was de verweerder niet aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig was, omdat hij onder verschillende personalia bekend was. Eiser had in zijn beroep niet voldoende gemotiveerd waarom de motivering van verweerder onjuist zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen, en dat de opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gerechtvaardigd waren. Eiser kwam niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun identiteit en de onderbouwing van hun asielverhaal duidelijk en geloofwaardig te maken, en dat het niet voldoen aan deze eisen kan leiden tot afwijzing van de aanvraag en bijkomende sancties zoals een inreisverbod.