ECLI:NL:RBDHA:2022:12522
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van gezinsleven en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Angolese nationaliteitdrager, had op 10 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn echtgenote en kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd afgewezen op 31 januari 2020, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 20 mei 2022 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat er sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank erkende dat eiser een verblijfsdocument EU/EER had gekregen, wat zijn verblijfsrecht op basis van het recht van de Europese Unie bevestigde. Dit verblijfsrecht was niet tijdelijk van aard, wat de ontvankelijkheid van het beroep bevestigde.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien de staatssecretaris had erkend dat er gezinsleven was, maar dat de keuze voor het type verblijfsvergunning aan de nationale autoriteiten was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.