ECLI:NL:RBDHA:2022:12522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.11393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van gezinsleven en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Angolese nationaliteitdrager, had op 10 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn echtgenote en kinderen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd afgewezen op 31 januari 2020, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 20 mei 2022 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat er sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank erkende dat eiser een verblijfsdocument EU/EER had gekregen, wat zijn verblijfsrecht op basis van het recht van de Europese Unie bevestigde. Dit verblijfsrecht was niet tijdelijk van aard, wat de ontvankelijkheid van het beroep bevestigde.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien de staatssecretaris had erkend dat er gezinsleven was, maar dat de keuze voor het type verblijfsvergunning aan de nationale autoriteiten was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.11393
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij het besluit van 31 januari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij het besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L.M. Barroso F.R. da Silva.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Angolese nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum]. Hij heeft op 10 juli 2019 in Nederland een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Eiser heeft daarbij gewezen op het recht op eerbiediging van familieleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM.1 Eiser wil verblijven bij zijn echtgenote [Naam 2] (referente) en kinderen. Zowel referente als de kinderen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf
1. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
(mvv). Volgens verweerder is de weigering om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder neemt namelijk geen familieleven aan tussen eiser, referente en de kinderen. Daarnaast valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn conclusie gehandhaafd. Wel heeft verweerder erkend dat tussen eiser, referente en de kinderen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging valt echter nog altijd uit in het nadeel van eiser. Tot slot is aan eiser een verblijfsdocument EU/EER, als bedoeld in artikel 9 van de Vw2, toegekend omdat hij een verblijfsrecht heeft op grond van het recht van de Europese Unie.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hij recht heeft op een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte de belangenafweging in zijn nadeel laten uitvallen. Verweerder heeft nagelaten daarbij de belangen van het kind te betrekken. Daarnaast is het van belang dat eiser met een reguliere verblijfsvergunning makkelijker kan inburgeren en naturaliseren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
5. De rechtbank stelt vast dat eiser bij het bestreden besluit in het bezit is gesteld van een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9 van de Vw omdat hij een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het VWEU.3 Verder is van belang dat het Hof van Justitie van de Europese Unie onlangs heeft geoordeeld dat een dergelijk verblijfsrecht niet tijdelijk van aard is.4 De rechtbank ziet zich daarom allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een beoordeling van het beroep. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, nu een eventueel aan eiser toe te kennen reguliere verblijfsvergunning met ingang van de datum van de aanvraag (12 juli 2019) aan hem zal worden verleend. Eiser zal daardoor eerder dan thans het geval is in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en desgewenst ook eerder kunnen naturaliseren. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Artikel 8 van het EVRM
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM verleent, indien afwijzing van een verblijfsaanvraag strijd oplevert met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor het familie- en gezinsleven. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is sprake als er een ongerechtvaardigde inmenging in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven plaatsvindt.
7. Niet in geschil is dat dat tussen eiser, referente en hun kinderen sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft
2 Vreemdelingenwet 2000.
3 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
4 Arrest van 7 september 2022 (ECLI:EU:C:2022:639).
evenwel terecht geconcludeerd dat met het bestreden besluit geen inmenging in het gezinsleven van eiser plaatsvindt, nu daarin is erkend dat eiser een verblijfsrecht heeft op grond van het recht van de Europese Unie. Dit betekent dat eiser het bestaande gezinsleven ongestoord kan uitoefenen zolang hij over dat (niet tijdelijke) verblijfsrecht beschikt.
Bovendien geeft artikel 8 van het EVRM, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, geen aanspraak op een bepaald soort verblijfsvergunning. De keuze om een type verblijfsstatus te verschaffen is, zolang daarmee het uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende recht op gezinsleven wordt geëerbiedigd, voorbehouden aan de nationale autoriteiten.
8. Het beroep is reeds daarom ongegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR23248098

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.