ECLI:NL:RBDHA:2022:12512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
C/09/630620 / KG RK 22-727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure over huurovereenkomst

Op 23 juni 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van B.V. Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen “Verzicht”. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een voorlopig oordeel dat de rechter had gegeven in een civiele procedure tussen verzoekster en twee eisers, die terugbetaling van een waarborgsom vorderden na het einde van een huurovereenkomst. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 had de rechter een voorlopig oordeel gegeven dat de vordering van de eisers grotendeels zou worden toegewezen, wat leidde tot onvrede bij verzoekster.

Verzoekster stelde dat het voorlopig oordeel niet juist was en dat dit oordeel voortkwam uit vooringenomenheid van de rechter. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was, omdat verzoekster niet had aangetoond dat het voorlopige oordeel voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich nooit grond kan zijn voor wraking, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022-37
zaak- /rekestnummer: C/09/630620 / KG RK 22-727
Beslissing van 23 juni 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de besloten vennootschap
B.V. Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende Goederen “Verzicht”,
statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudende te Leidschendam,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot de wraking van
mr. S.L.M. Staals,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 juni 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9696699 RL EXPL 22-3080 tussen verzoekster en [eiser 1] en [eiser 2] (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak is verzoekster de gedaagde partij en vorderen [eiser 1] en [eiser 2] als eisers terugbetaling van de waarborgsom na het einde van een huurovereenkomst. De hoofdzaak is op 9 juni 2022 ter zitting behandeld. Uit het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling blijkt dat de rechter tijdens de zitting, met het oog op een minnelijke regeling, een voorlopig oordeel heeft gegeven. Dat voorlopig oordeel kwam erop neer dat de vordering van eisers (grotendeels) zou worden toegewezen, als het tot een vonnis zou komen. Partijen in de hoofdzaak hebben vervolgens geen overeenstemming bereikt en de rechter heeft aangekondigd dat vonnis zal worden gewezen op 15 juni 2022.
2.2.
Op 10 juni 2022 heeft verzoekster twee e-mails aan de rechter verstuurd, waarin zij nogmaals haar standpunt over de vordering van eisers in de hoofdzaak toelicht en – kort weergegeven - stelt dat het voorlopig oordeel van de rechter niet juist is en moet worden heroverwogen. In een e-mail van 12 juni 2022 stelt verzoekster dat de e-mails van 10 juni 2022 als wrakingsverzoek moeten worden beschouwd en licht zij nogmaals toe waarom het door de rechter ter zitting gegeven voorlopig oordeel niet juist is.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het wrakingsverzoek is alleen gegrond op de inhoud van het door de rechter gegeven voorlopig oordeel. Verzoekster stelt op geen enkele wijze dat dat voorlopig oordeel als zodanig uit vooringenomenheid is ontstaan. Dit laatste kan ook niet worden afgeleid uit het proces-verbaal van de zitting. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een beslissing (of in dit geval: het gegeven voorlopig oordeel). Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dit kan anders zijn, als de motivering van de (tussen)beslissing zodanig gebrekkig is dat deze grond vormt voor wraking, bijvoorbeeld omdat deze in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet aan de orde. Dit betekent dat het wrakingsverzoek (kennelijk) ongegrond is.
3.3.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoekster;
  • de wederpartij in de hoofdzaak;
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.