ECLI:NL:RBDHA:2022:12508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.8038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van homoseksuele gerichtheid en misleiding omtrent identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een vierde asielaanvraag had ingediend. Eiser, geboren in 1992, had eerder drie asielaanvragen ingediend die alle waren afgewezen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. De vierde aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser stelde dat hij in Nigeria werd bedreigd door de broer van zijn vriend vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij problemen met zijn gemeenschap vreesde. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, die tegenstrijdig en oppervlakkig waren. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico liep op schending van zijn mensenrechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van verweerder om de asielaanvraag af te wijzen. Eiser had ook niet voldoende gemotiveerd waarom verweerder ten onrechte had geoordeeld dat hij misleidende informatie had verstrekt over zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit van verweerder terecht was genomen, aangezien eiser onrechtmatig in Nederland verbleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8038
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[documentcode] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij heeft op
28 november 2018 asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 januari 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië voor de behandeling daarvan verantwoordelijk was. Dit besluit staat inmiddels vast.1
Op 21 augustus 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
8 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag wederom niet in behandeling genomen, omdat Italië voor de behandeling verantwoordelijk was. Ook dit besluit staat inmiddels vast.2
Op 7 juli 2020 heeft eiser voor de derde keer een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft verweerder deze aanvraag om dezelfde reden niet in behandeling genomen. Ook dit besluit staat inmiddels vast.
Op 16 oktober 2020 heeft eiser zijn vierde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
29 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.8039 (voorlopige voorziening),
1. Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 april 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1371, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 juli 2019, 201904806/1/ V3.
2 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2019,
ECLI:NL:RBNHO:2019:10489, en de uitspraak van de ABRvS van 7 januari 2020, 201909378/ 1/ V1 en 201909378/2/ V1.
op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Standpunten van partijen

1. Eiser heeft zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Hij heeft in Nigeria een relatie gehad met zijn vriend [A] . In 2015 is de broer van [A] hiervan op de hoogte geraakt en heeft eiser in verband hiermee aangevallen, verwond en bedreigd. Bij terugkeer naar Nigeria vreest eiser voor deze broer. Ook vreest eiser voor problemen met zijn gemeenschap, als gevolg van een conflict over een stuk land. Dit speelde zich af ergens vóór 2009. Vanwege zijn homoseksuele geaardheid kan hij niet terug naar Nigeria.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
nationaliteit en herkomst;
identiteit;
homoseksuele gerichtheid;
problemen met de broer van [A] ; en
problemen met de gemeenschap.
Verweerder heeft de elementen onder a. en e. geloofwaardig bevonden. De elementen onder b., c. en d. heeft verweerder evenwel niet geloofwaardig geacht. Verweerder merkt eiser niet aan als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser hem heeft misleid door omtrent zijn identiteit valse
informatie te verstrekken. Om die reden heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.3
3. Eiser heeft de standpunten van verweerder betwist.

Overwegingen

Over de homoseksuele gerichtheid
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de ontdekking en “het startpunt” van zijn homoseksualiteit. Eiser heeft verklaard dat de seksuele ervaringen die hij op 12/13-jarige leeftijd heeft gehad met een schoolhoofd, het startpunt van zijn homoseksuele gevoelens waren. Eiser heeft evenwel ook verklaard dat hij ook eerder, toen hij nog bij zijn moeder woonde, al gevoelens voor jongens had. De ervaringen met het schoolhoofd waren dan een bevestiging van die gevoelens. Op een ander moment heeft eiser echter weer verklaard dat dat hij zijn gevoelens voor jongens nog niet had ontdekt toen hij bij zijn moeder woonde, maar dat dit pas gebeurde toen hij in 2009 [A] ontmoette. Dat was toen eiser ongeveer zeventien jaar oud was.
3 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Verweerder heeft eiser verder mogen tegenwerpen dat hij onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn gevoelens, overwegingen of gedachtes over zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft verklaard dat het besef dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen hem zekerder heeft gemaakt. Eiser heeft deze verklaring verder echter onvoldoende kunnen uitdiepen. Verder heeft eiser verklaard dat hij zich sterker voelde, omdat het schoolhoofd hem privileges gaf en beschermde. De rechtbank kan verweerder erin volgen dat eiser met deze verklaring geen inzicht heeft gegeven in de interne beleving van zijn gerichtheid. Voorts heeft verweerder de oppervlakkigheid van de verklaringen van eiser ook mogen relateren aan de relaties die hij heeft gehad met vrouwen. Zo heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe het voor hem als homoseksuele man is geweest om deze relaties aan te gaan, terwijl hij op die momenten ook al relaties met mannen had gehad.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat verweerder bij de beoordeling van zijn verklaringen geen rekening heeft gehouden met zijn perspectief, referentiekader en culturele achtergrond. Eiser heeft ook onvoldoende geconcretiseerd op welke onderdelen verweerder had moeten doorvragen.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vaag, oppervlakkig en soms tegenstrijdig over zijn relaties heeft verteld. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn relatie met [B] . In eerste instantie heeft eiser verklaard dat dit een liefdesrelatie was, terwijl hij later heeft verklaard dat hij geen liefdesrelatie met hem had, maar dat het is gebleven bij een poging. Eiser heeft desgevraagd verklaard niet intiem en seksueel met [B] te zijn omgegaan, terwijl hij later heeft verklaard dat hij soms wel intiem was met [B] en seks met hem had. Verder heeft eiser eerst verklaard drie relaties te hebben gehad, te weten met [A] , [C] en [B] . Opeens heeft eiser echter ook verklaard over een vierde relatie met een Nederlandse man genaamd [D] . Eiser was deze laatste relatie aanvankelijk vergeten en weet ook niet meer hoe lang deze relatie heeft geduurd. Dat eiser het begrip “relatie” ruim opvat en dat hij geen prater is, volstaat niet als verklaring voor deze tegenstrijdigheden en ongerijmdheden. Eiser heeft verder verklaard van 2010 tot zijn vertrek uit Nigeria in 2015 een relatie te hebben gehad met [A] . Over deze relatie heeft eiser overwegend vaag en oppervlakkig verteld. Eiser heeft deze relatie ook nauwelijks kunnen koppelen aan specifieke gebeurtenissen. Als gevolg hiervan zijn aspecten als groei en aard van de relatie onduidelijk gebleven.
8. Gelet op hetgeen onder 4. tot en met 7. is overwogen, heeft verweerder de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Over de problemen met de broer van [A]
9. De gestelde problemen met de broer van [A] vloeien volgens eiser voort uit zijn homoseksuele gerichtheid. Aangezien die gerichtheid ongeloofwaardig is, heeft verweerder ook geen geloof aan de gestelde problemen met de broer van [A] hoeven hechten. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder te nadrukkelijk gericht is geweest op de beoordeling van de kwaliteit van de relaties die eiser heeft gehad. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij alle informatie die hij had ter beschikking heeft gesteld aan verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiser hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd en geconcretiseerd waarom verweerder de problemen met de broer van [A] niet als ongeloofwaardig heeft mogen beoordelen.
Over de problemen met de gemeenschap
10. Verweerder heeft deze verklaringen weliswaar geloofwaardig geacht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat eiser in verband hiermee als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, dan wel dat eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft hiertegen geen beroepsgronden gericht.
Tussenconclusie
11. Uit 8., 9. en 10. volgt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
Over de misleiding ten aanzien van zijn identiteit
12. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd aangevoerd waarom hij door eiser is misleid ten aanzien van de identiteit van eiser. Verweerder is daarbij ingegaan op hetgeen eiser hieromtrent in de zienswijze had aangevoerd. In beroep heeft eiser niet gemotiveerd waarom het standpunt van verweerder niet overeind kan blijven. Eiser heeft dit standpunt slechts ontkend onder verwijzing naar hetgeen hij in de zienswijze al had aangevoerd. Dit volstaat niet als een gemotiveerde betwisting, zodat deze beroepsgrond faalt. Dat betekent dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser verweerder heeft misleid ten aanzien van de identiteit van eiser. Om die reden heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
Over het terugkeerbesluit en de vertrektermijn
13. Uit het bestreden besluit vloeit voort dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Om die reden is verweerder gehouden geweest om tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn4. Doordat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder terecht bepaald dat eiser Nederland (en de Europese Unie) onmiddellijk moet verlaten. Dit volgt uit artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw. De verklaring van eiser dat hij te goeder trouw om asiel heeft gevraagd, maakt dit niet anders. Pas in beroep heeft eiser andere omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd en dat verweerder daarbij tevens ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen heeft gehanteerd. Eiser heeft deze omstandigheden te laat aangedragen, omdat verweerder hierop in het bestreden besluit niet heeft kunnen reageren. De beroepsgrond faalt daarom.
4 Richtlijn 2008/115/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
Eindconclusie
14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.