Overwegingen
Over de homoseksuele gerichtheid
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de ontdekking en “het startpunt” van zijn homoseksualiteit. Eiser heeft verklaard dat de seksuele ervaringen die hij op 12/13-jarige leeftijd heeft gehad met een schoolhoofd, het startpunt van zijn homoseksuele gevoelens waren. Eiser heeft evenwel ook verklaard dat hij ook eerder, toen hij nog bij zijn moeder woonde, al gevoelens voor jongens had. De ervaringen met het schoolhoofd waren dan een bevestiging van die gevoelens. Op een ander moment heeft eiser echter weer verklaard dat dat hij zijn gevoelens voor jongens nog niet had ontdekt toen hij bij zijn moeder woonde, maar dat dit pas gebeurde toen hij in 2009 [A] ontmoette. Dat was toen eiser ongeveer zeventien jaar oud was.
3 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Verweerder heeft eiser verder mogen tegenwerpen dat hij onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn gevoelens, overwegingen of gedachtes over zijn homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft verklaard dat het besef dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen hem zekerder heeft gemaakt. Eiser heeft deze verklaring verder echter onvoldoende kunnen uitdiepen. Verder heeft eiser verklaard dat hij zich sterker voelde, omdat het schoolhoofd hem privileges gaf en beschermde. De rechtbank kan verweerder erin volgen dat eiser met deze verklaring geen inzicht heeft gegeven in de interne beleving van zijn gerichtheid. Voorts heeft verweerder de oppervlakkigheid van de verklaringen van eiser ook mogen relateren aan de relaties die hij heeft gehad met vrouwen. Zo heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe het voor hem als homoseksuele man is geweest om deze relaties aan te gaan, terwijl hij op die momenten ook al relaties met mannen had gehad.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat verweerder bij de beoordeling van zijn verklaringen geen rekening heeft gehouden met zijn perspectief, referentiekader en culturele achtergrond. Eiser heeft ook onvoldoende geconcretiseerd op welke onderdelen verweerder had moeten doorvragen.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vaag, oppervlakkig en soms tegenstrijdig over zijn relaties heeft verteld. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn relatie met [B] . In eerste instantie heeft eiser verklaard dat dit een liefdesrelatie was, terwijl hij later heeft verklaard dat hij geen liefdesrelatie met hem had, maar dat het is gebleven bij een poging. Eiser heeft desgevraagd verklaard niet intiem en seksueel met [B] te zijn omgegaan, terwijl hij later heeft verklaard dat hij soms wel intiem was met [B] en seks met hem had. Verder heeft eiser eerst verklaard drie relaties te hebben gehad, te weten met [A] , [C] en [B] . Opeens heeft eiser echter ook verklaard over een vierde relatie met een Nederlandse man genaamd [D] . Eiser was deze laatste relatie aanvankelijk vergeten en weet ook niet meer hoe lang deze relatie heeft geduurd. Dat eiser het begrip “relatie” ruim opvat en dat hij geen prater is, volstaat niet als verklaring voor deze tegenstrijdigheden en ongerijmdheden. Eiser heeft verder verklaard van 2010 tot zijn vertrek uit Nigeria in 2015 een relatie te hebben gehad met [A] . Over deze relatie heeft eiser overwegend vaag en oppervlakkig verteld. Eiser heeft deze relatie ook nauwelijks kunnen koppelen aan specifieke gebeurtenissen. Als gevolg hiervan zijn aspecten als groei en aard van de relatie onduidelijk gebleven.
8. Gelet op hetgeen onder 4. tot en met 7. is overwogen, heeft verweerder de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Over de problemen met de broer van [A]
9. De gestelde problemen met de broer van [A] vloeien volgens eiser voort uit zijn homoseksuele gerichtheid. Aangezien die gerichtheid ongeloofwaardig is, heeft verweerder ook geen geloof aan de gestelde problemen met de broer van [A] hoeven hechten. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder te nadrukkelijk gericht is geweest op de beoordeling van de kwaliteit van de relaties die eiser heeft gehad. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij alle informatie die hij had ter beschikking heeft gesteld aan verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiser hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd en geconcretiseerd waarom verweerder de problemen met de broer van [A] niet als ongeloofwaardig heeft mogen beoordelen.
Over de problemen met de gemeenschap
10. Verweerder heeft deze verklaringen weliswaar geloofwaardig geacht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat eiser in verband hiermee als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, dan wel dat eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft hiertegen geen beroepsgronden gericht.
11. Uit 8., 9. en 10. volgt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
Over de misleiding ten aanzien van zijn identiteit
12. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd aangevoerd waarom hij door eiser is misleid ten aanzien van de identiteit van eiser. Verweerder is daarbij ingegaan op hetgeen eiser hieromtrent in de zienswijze had aangevoerd. In beroep heeft eiser niet gemotiveerd waarom het standpunt van verweerder niet overeind kan blijven. Eiser heeft dit standpunt slechts ontkend onder verwijzing naar hetgeen hij in de zienswijze al had aangevoerd. Dit volstaat niet als een gemotiveerde betwisting, zodat deze beroepsgrond faalt. Dat betekent dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser verweerder heeft misleid ten aanzien van de identiteit van eiser. Om die reden heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
Over het terugkeerbesluit en de vertrektermijn
13. Uit het bestreden besluit vloeit voort dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft. Om die reden is verweerder gehouden geweest om tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Dit volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn4. Doordat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder terecht bepaald dat eiser Nederland (en de Europese Unie) onmiddellijk moet verlaten. Dit volgt uit artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw. De verklaring van eiser dat hij te goeder trouw om asiel heeft gevraagd, maakt dit niet anders. Pas in beroep heeft eiser andere omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd en dat verweerder daarbij tevens ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen heeft gehanteerd. Eiser heeft deze omstandigheden te laat aangedragen, omdat verweerder hierop in het bestreden besluit niet heeft kunnen reageren. De beroepsgrond faalt daarom.
4 Richtlijn 2008/115/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.