ECLI:NL:RBDHA:2022:12505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL21.19083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wegens verblijfsgat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Russische nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland had. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning op basis van verblijf bij partner, maar na de afwijzing van een humanitaire aanvraag en het niet indienen van een rechtsmiddel, ontstond er een verblijfsgat. De rechtbank oordeelde dat eiseres in de periode van 4 tot 13 november 2020 geen rechtmatig verblijf had, omdat zij geen rechtsmiddel had aangewend tegen een eerder besluit. Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren en dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door geen contact op te nemen om het verblijfsgat te voorkomen. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19083
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Vreede), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om verlening van een zogenoemde EU verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen.
In het besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder een hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Herasimova. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Russische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980.
2. Eiseres verbleef sinds 12 maart 2015 rechtmatig in Nederland op basis van een verblijfsvergunning regulier tijdelijk met als doel “verblijf bij partner”. In december 2019 heeft zij na verbreking van haar relatie om verlening van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk gevraagd. Die aanvraag is afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard op 3 november 2020. Tegen deze beslissing op bezwaar is geen rechtsmiddel aangewend.
3. Op 12 november 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner. Deze is ingewilligd en eiseres is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, geldig van 25 november 2020 tot 25 november 2025.
4. Op 4 maart 2021 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
5. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres niet gedurende vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een verblijfsvergunning. Verweerder stelt dat er in ieder geval in de periode 3 november 2020 -13 november 2020 geen rechtmatig verblijf is geweest.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 3 november 2020, waarbij het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om verlenging, dan wel wijziging van de beperking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning ongegrond is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres daarom in ieder geval vanaf 4 november 2020 geen rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Vanaf 13 november 2020 heeft eiseres door het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier tijdelijk weer rechtmatig verblijf op grond van het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.
7. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in de procedure over het niet verlenen van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk heeft aangevoerd dat zij een nieuwe partner heeft. Zij heeft dit op 14 mei 2020 in de bezwaarprocedure ook met stukken onderbouwd en bij de gronden van het bezwaar van 21 oktober 2020 is volgens eiseres aangetoond dat zij inmiddels gescheiden was van haar vorige partner. Pas na ontvangst van de beslissing op het bezwaar op 5 november 2020 werd duidelijk dat verweerder wel familieleven aannam, maar zich op het standpunt stelde dat eiseres een aanvraag moest indienen voor verlening van een verblijfsvergunning bij partner. Daardoor kon eiseres een verblijfsgat niet meer voorkomen. Eiseres vindt dat verweerder hiermee onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens eiseres had verweerder de overgelegde stukken over haar nieuwe relatie moeten opvatten als een aanvraag om een verblijfsvergunning bij partner, of contact op moeten nemen met eiseres. Eiseres beroept zich hierbij onder verwijzing naar een ander geval op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft volgens eiseres onzorgvuldig gehandeld door geen oog te hebben voor de belangen van eiseres en door niet met haar samen te werken ter voorkoming van een verblijfsgat.
8. De rechtbank volgt de stelling van eiseres niet. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven te zien om de in bezwaar overgelegde stukken aan te merken als een (nieuwe) aanvraag om een verblijfsvergunning met een ander doel. Het had op de weg van eiseres gelegen om, als zij een nieuwe aanvraag had willen indienen, dit onmiskenbaar aan verweerder duidelijk te maken. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat er niet eerder een aanvraag is gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij partner omdat de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf een sterkere titel is. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres met het indienen van stukken over haar nieuwe relatie niet de intentie had om een nieuwe aanvraag in te dienen, maar om die in te brengen in de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Verweerder heeft deze stukken betrokken bij de beslissing op het bezwaar in de procedure over een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in een dergelijke situatie niet onzorgvuldig of onrechtmatig handelt door bij een eventuele signalering van een mogelijk optredend verblijfsgat – nog afgezien van de vraag hoe verweerder dit proces praktisch zou moeten inrichten – geen contact op te nemen met de betrokken vreemdeling. Dat verweerder dat in een andere vergelijkbare zaak wel gedaan zou hebben, geeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat hieruit een bestendige beleidslijn van verweerder valt af te leiden, of dat het van verweerder mag worden gevraagd om in een dergelijke situatie uit eigen beweging contact met de vreemdeling te zoeken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert voorts aan dat gedurende de periode 4-13 november 2020 geen sprake was van niet rechtmatig verblijf. Zij wijst erop dat de nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning bij partner is ingediend op 13 november 2020 en dat op dat moment de beroepstermijn van het besluit van 3 november 2020 nog niet was verstreken en haar – door verweerder niet weersproken - verblijf in Nederland in die periode dient te worden aangemerkt als procedureel rechtmatig verblijf. In dat geval is er sprake van vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf, aldus eiseres.
11. De rechtbank overweegt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw in afwachting van de beslissing op een bezwaar- of beroepschrift. De periode tussen het bekendmaken van een besluit en het indienen van een daartegen gericht bezwaar- of beroepschrift kan worden aangemerkt als een periode van procedureel rechtmatig verblijf, indien en voor zover er tegen het betreffende besluit ook daadwerkelijk een rechtsmiddel wordt aangewend. Nu eiseres tegen het besluit van 3 november 2020 geen rechtsmiddel heeft aangewend, kan de periode waarbinnen een bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend, ook niet worden aangemerkt als een periode van procedureel rechtmatig verblijf. Deze situatie is immers niet te brengen onder één van de limitatief opgesomde situaties onder artikel 8 van de Vw. Pas door het indienen van een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning op 12 november 2020 heeft eiseres weer rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiseres gedurende de periode 4-13 november 2020 geen vorm van rechtmatig verblijf in Nederland had. Dat het indienen van een formeel beroepschrift tegen het besluit van 3 november 2020 door eiseres kansloos werd geacht, en dat als reden is aangegeven om geen beroepschrift in te dienen, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiseres voert aan dat in deze situatie sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij zij verwijst naar de doelstelling van Richtlijn 2003/19. Verweerder heeft niet bestreden dat eiseres in de periode 4-13 november 2020 Nederland niet heeft verlaten, zodat zij feitelijk aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde vergunning voldoet. Eiseres wijst hierbij ook op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
13. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond sluit de rechtbank onder meer aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 20221: Bij het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel dient onderscheid gemaakt te worden tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het overheidsbesluit. Als daarvoor aanleiding is, toetst de bestuursrechter of het besluit geschikt
is om het doel te bereiken, of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan, en of de maatregel evenwichtig is.
14. De rechtbank is, aldus toetsende, van oordeel dat de situatie van eiseres niet zodanig is, dat zij op grond daarvan of gelet op het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel in het bezit moet worden gesteld van de gevraagde vergunning. De rechtbank wijst hierbij op de verklaring van eiseres dat zij gedurende de behandeling van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk, er kennelijk voor heeft gekozen om uit strategische overwegingen geen aanvraag te doen om een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar nieuwe partner, omdat de verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk haar een sterker verblijfsrecht zou geven. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij niet eerder dan op 13 november 2020 een aanvraag om een verblijfsvergunning bij haar nieuwe partner heeft kunnen doen, nu in de beroepsgronden is vermeld dat zij ten tijde van de indiening van de gronden van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk op 21
oktober 2020 al aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning bij partner voldeed. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de periode van tien dagen waarin eiseres niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, niet zodanig kort is, dat deze niet aan eiseres kon worden tegengeworpen. Hierbij is ook van belang dat eiseres vanaf de eerste dag na de bekendmaking van het besluit van 3 november 2020 in staat is geweest om -in ieder geval pro forma- een aanvraag om een nieuwe verblijfsvergunning te doen om haar periode van niet-rechtmatig verblijf zo kort mogelijk te houden. Tenslotte wijst de rechtbank er op dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit niet verplicht wordt om Nederland te verlaten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, of van schending van het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.