ECLI:NL:RBDHA:2022:12494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB 21.3011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'verblijf bij familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris stelde dat er geen sprake was van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel.

Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk recht had op vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat zij samenwoont met haar echtgenoot, die een verblijfsvergunning heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven. De rechtbank wees op tegenstrijdigheden in de overgelegde verklaringen en het feit dat eiseres niet op het adres van haar echtgenoot staat ingeschreven.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de staatssecretaris terecht had overwogen dat de medische problemen van de echtgenoot van eiseres niet zodanig ernstig waren dat behandeling niet in Marokko of Irak kon plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat het belang van de Nederlandse Staat bij een restrictief migratiebeleid zwaarder woog dan het belang van eiseres om gezinsleven in Nederland uit te oefenen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/3011

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.F. Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij familie- en of gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft op 23 december 2019 een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Eiseres wil verblijven bij haar echtgenoot, [naam 1] (referent). Referent beschikt over een verblijfsvergunning die geldig is tot 29 mei 2022. Het naturalisatieverzoek van referent is bij besluit van 15 maart 2021 ingewilligd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder stelt dat uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [1] , waardoor eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Volgens verweerder is er geen sprake van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent. Daarnaast valt de belangenafweging uit in het nadeel van eiseres. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat zij wel moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Er is immers sprake van beschermenswaardig familieleven tussen haar en referent. Eiseres en referent zijn op 12 februari 2019 getrouwd en wonen sindsdien samen. Eiseres heeft in bezwaar verklaringen van de bewindvoerder, de buren en een vriendin overgelegd waaruit dat blijkt. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Referent heeft medische problemen en is afhankelijk van de zorg van eiseres. Ter onderbouwing heeft eiseres een behandelplan van de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en een verklaring van de huisarts overgelegd. Verder stelt eiseres dat de behandeling van referent niet in Irak of Marokko kan worden voortgezet. Eiseres verwijst hiervoor naar een e-mail van het Marokkaanse consulaat in Den Bosch. Na het bestreden besluit hebben eiseres en referent een kind gekregen, hiervan heeft eiseres de geboorteakte en een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, heeft een ieder recht op respect van zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid moet verweerder beoordelen of sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht. Daartoe moet verweerder een belangenafweging uitvoeren, waarbij het belang van de Nederlandse Staat bij het voeren van een restrictief migratiebeleid wordt afgewogen tegen eiseres belang bij het uitoefenen van haar recht op familie- of gezinsleven in Nederland.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In de eerste plaats heeft verweerder daartoe niet ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres en referent, zoals eiseres stelt, sinds hun huwelijk op 12 februari 2019 samenwonen. Weliswaar is samenwonen geen voorwaarde voor het aannemen van familie- of gezinsleven, maar het is wel een belangrijke indicatie dat aan het familie- of gezinsleven in voldoende mate invulling wordt gegeven . [2] In dat verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat in het door eiseres overgelegde behandelplan van Bureau Revenu en de verklaring van de bewindvoerder tegenstrijdig over het samenwonen van eiseres en referent wordt verklaard. In de verklaring van de bewindvoerder staat dat eiseres en referent sinds hun huwelijk op 12 februari 2019 samenwonen. In het behandelplan van Bureau Revenu van 22 augustus 2019 staat echter dat het de bedoeling is om in de toekomst te gaan samenwonen. Eiseres heeft daar geen verklaring voor gegeven. Ook uit de verklaringen van de buren en een vriendin komt niet eenduidig naar voren dat er sprake is van samenwonen.
6. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiseres niet op het adres van referent staat ingeschreven in de BRP. Ter zitting heeft eiseres uitgelegd dat zij dat op advies van derden heeft nagelaten uit vrees dat bij een gezamenlijke inschrijving in de BRP het recht van referent op een bijstandsuitkering zou worden gekort of zou komen te vervallen. Verweerder stelt echter terecht dat dit niet leidt tot een ander oordeel, aangezien deze uitleg nog niet verklaart waarom de andere overgelegde verklaringen elkaar tegenspreken.
7. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat ook het gegeven dat eiseres in verwachting was ten tijde van het bestreden besluit, niet maakt dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Verweerder heeft terecht geen familie- of gezinsleven aangenomen.
8. Het beroep is reeds hierom ongegrond. Omdat de bestuursrechter het geschil zoveel mogelijk definitief moet beslechten, zal de rechtbank hierna ook de (subsidiaire) beroepsgrond van eiseres, inhoudende dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen, bespreken.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de medische problemen van referent dusdanig ernstig zijn, dat de behandeling hiervan niet in Marokko of Irak kan worden voortgezet. Verweerder heeft dan ook kunnen stellen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven in Marokko of Irak uit te oefenen. Ten aanzien van de stelling dat referent voor Marokko geen visum krijgt, heeft verweerder kunnen overwegen dat uit het overgelegde e-mailbericht niet blijkt dat dit daadwerkelijk van het Marokkaanse consulaat afkomstig is. De algemene stelling van eiseres dat Irak voor referent niet veilig is, is voorts niet onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen wegen dat zij sinds 2013 in Nederland verblijft en nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het familie- en gezinsleven met referent is dan ook opgebouwd terwijl eiseres illegaal in Nederland verbleef. De enkele omstandigheid dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit in verwachting was, leidt niet tot een ander oordeel. Dat verweerder, zodra het kind van eiseres en referent is geboren, aan eiseres tenminste een verblijfsdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] moet verstrekken, is geen omstandigheid die verweerder in de onderhavige belangenafweging had moeten betrekken. Verder heeft verweerder niet ten onrechte het economisch belang van de Nederlandse Staat in het nadeel van eiseres meegewogen, nu referent een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres om hier te lande gezins- en familieleven uit te oefenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
2.Zie Werkinstructie 2020/16, par. 3.2.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).