ECLI:NL:RBDHA:2022:12493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/09/636300 / FA RK 22-6724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een zaak betreffende een minderjarige met een kwetsbaar verleden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] te dragen. De minderjarige heeft een belast verleden en verblijft al geruime tijd bij de gezinshuisouder, waar zij zich positief heeft ontwikkeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder, ondanks haar goede intenties, niet in staat is om de opvoedbehoeften van [minderjarige01] te vervullen, mede door haar eigen problematiek en een alcoholverslaving. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd, waarbij de gecertificeerde instelling als voogd is benoemd. De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen de moeder en [minderjarige01] voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/636300 / FA RK 22-6724
Datum uitspraak: 23 november 2022

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van het op 30 september 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,

[naam01] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouder,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

De rechtbank merkt als informant aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de zus van [minderjarige01] .

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 29 september 2022.
Op 9 november 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam03] namens de Raad;
- mevrouw [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door haar begeleider, mevrouw [naam05] ;
- de gezinshuisouder;
- de zus van [minderjarige01] .
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige01] door de rechtbank in raadkamer gehoord.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij de gezinshuisouder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 5 september 2022 tot 5 september 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsing in een gezinsgerichte voorziening.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige01] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige01] .
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige01] is een kwetsbaar meisje dat al veel heeft meegemaakt in haar leven. Ze verblijft inmiddels al geruime tijd in het gezinshuis, waar ze een groei laat zien in haar ontwikkeling. De gezinshuisouder biedt [minderjarige01] een sensitief opvoedklimaat en kan goed inspelen op haar behoeften. [minderjarige01] heeft nog wel moeite met het reguleren van haar emoties en gedachten. Zij krijgt daarom individuele hulpverlening vanuit Family Supporters en zij heeft ook psychomotorische therapie. Daarnaast wordt er op dit moment nog diagnostisch onderzoek verricht naar haar intelligentieniveau en de mogelijke aanwezigheid van AD(H)D. Hoewel de Raad ziet dat de moeder het beste met [minderjarige01] voor heeft, lukt het haar niet om in de opvoedbehoeften van [minderjarige01] te voorzien. De afgelopen jaren zijn er meerdere vormen van hulpverlening ingezet voor de moeder om haar eigen handelen te versterken en te werken aan haar eigen problematiek. Hoewel de moeder bereid is om hulpverlening voor haar en [minderjarige01] te accepteren, lukt het haar niet om de zorgen over haar rol als opvoeder weg te nemen. De moeder is niet in staat om haar alcoholverslaving blijvend onder controle te krijgen en daarnaast laat zij een afhankelijkheidsrol zien ten opzichte van [minderjarige01] . De moeder is de afgelopen jaren onvoldoende leerbaar gebleken. De Raad meent dan ook dat een thuisplaatsing niet mogelijk is. Het is noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over het opvoedperspectief van [minderjarige01] . Op dit moment geeft de moeder aan de plaatsing in het gezinshuis te gedogen, omdat zij de gezinshuisouder vertrouwt in de verzorging van [minderjarige01] en er een positief contact is tussen de moeder en de gezinshuisouder. De moeder kan zich echter niet geheel verenigen met de plaatsing en wil dat [minderjarige01] na het afronden van haar middelbare school weer bij haar komt wonen. Hoewel de Raad de wens van de moeder begrijpt, zorgt dit wel voor onrust bij [minderjarige01] . Gelet op de wisselende houding van de moeder heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat voortzetting van de huidige situatie in het vrijwillig kader kan slagen. De Raad verzoekt dan ook om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij over [minderjarige01] . De moeder en de gezinshuisouder staan op goede voet met elkaar en het is belangrijk dat het contact tussen hen niet onder druk komt te staan. Het is daarom belangrijk dat de gecertificeerde instelling als neutrale en onafhankelijke partij de beslissingen over [minderjarige01] gaat nemen. De Raad benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder en [minderjarige01] contact met elkaar blijven hebben. De Raad hoopt juist dat er meer ruimte ontstaat voor onbelast contact als er meer rust en duidelijkheid is over het opvoedperspectief van [minderjarige01] .
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Hoewel de gecertificeerde instelling ziet dat de moeder haar gezag niet misbruikt en meewerkt met de hulpverlening, is de moeder nog onvoldoende stabiel. De moeder doet wisselende uitspraken over (de duur van) het verblijf van [minderjarige01] bij de gezinshuisouder, wat belastend is voor [minderjarige01] . Ook over haar fysieke en mentale gesteldheid is de moeder wisselend. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt voor [minderjarige01] , zodat zij weet dat ze bij de gezinshuisouder gaat opgroeien. Dat neemt niet weg dat de moeder een belangrijke rol in het leven van [minderjarige01] blijft spelen. Ook zal de moeder betrokken blijven worden bij belangrijke beslissingen. Voor de zus van [minderjarige01] is destijds geen verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel gedaan, omdat zij al ouder was en er maar een korte periode overbrugd moest worden tot haar meerderjarigheid. [minderjarige01] is echter een stuk jonger en zij kan niet tot haar meerderjarigheid in onzekerheid opgroeien. De gecertificeerde instelling meent dat zij belast moet worden met de voogdij over [minderjarige01] . Hoewel de verstandhouding op dit moment goed is, zijn er ook periodes waarin de moeder zich negatief uitlaat tegen de gezinshuisouder. Het is daarom belangrijk dat er een neutrale derde betrokken blijft die de beslissingen kan nemen.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat een gezagsbeëindigende maatregel geen toegevoegde waarde heeft. Voor [minderjarige01] is het duidelijk dat ze bij de gezinshuisouder opgroeit. De moeder ziet dat [minderjarige01] het daar naar haar zin heeft en zich daar goed ontwikkelt. Het liefst zou de moeder zien dat [minderjarige01] weer naar huis komt, maar zij ziet ook in dat dat geen optie is. De moeder verzet zich dan ook niet tegen de plaatsing in het gezinshuis. De moeder heeft ook altijd meegewerkt met de hulpverlening en heeft geen beslissingen gefrustreerd. Er is geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst anders gaat zijn. Daarbij komt nog dat het gezag van de moeder over de zus van [minderjarige01] niet is beëindigd, terwijl ook zij langere tijd uit huis geplaatst is geweest. Gelet op het bovenstaande meent de moeder dat een gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk is. De plaatsing van [minderjarige01] in het gezinshuis en de hulpverlening kunnen in het vrijwillig kader voortgezet worden. De moeder heeft een goede samenwerking met de gezinshuisouder en is er dan ook van overtuigd dat zij samen goede afspraken kunnen maken. De moeder hoopt dat de omgang met [minderjarige01] uitgebreid kan worden.
De gezinshuisouder heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Wel heeft de gezinshuisouder naar voren gebracht dat [minderjarige01] zich de afgelopen jaren positief heeft ontwikkeld. Ze durft zich meer te uiten en onderneemt meer dingen. Ook verloopt het contact met de moeder beter.
Desgevraagd heeft de zus van [minderjarige01] naar voren gebracht dat het gezag van de moeder niet beëindigd moet worden. De moeder is hard aan het werk met zichzelf en werkt aan alles mee. De zus van [minderjarige01] is zelf drie jaar op vrijwillige basis uit huis geplaatst geweest. Dat bracht geen problemen met zich mee.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige01] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen. De veertienjarige [minderjarige01] heeft een belast verleden. De zorgen om haar waren groot, omdat ze thuis opgroeide in een instabiele opvoedomgeving waarbij er sprake was van langdurige onrust en onveiligheid, veroorzaakt door een patroon van middelengebruik en verkeerde keuzes. [minderjarige01] heeft behoefte aan een sensitief opvoedklimaat met een opvoeder die in kan spelen op haar bovengemiddelde opvoedbehoeften. Inmiddels is [minderjarige01] al ruim drie jaar uit huis geplaatst en woont zij al meer dan twee jaar bij de gezinshuisouder. Daar heeft ze zich positief ontwikkeld en durft zij zich meer open te stellen. Wel volgt zij nog individuele therapie en wordt er diagnostisch onderzoek verricht om te kijken of zij nog andere hulpverlening nodig heeft. Hoewel de moeder het beste met [minderjarige01] voor heeft en meewerkt met de hulpverlening, leidt de rechtbank uit de stukken en het onderzoek van de Raad af dat het de moeder sinds de ondertoezichtstelling en eerste uithuisplaatsing in 2019 niet is gelukt om te profiteren van geboden hulpverlening, haar leven op orde te krijgen en een voldoende stabiele opvoedsituatie te creëren. Daarbij speelt de eigen problematiek van de moeder een rol. De moeder heeft een belast verleden en kampt met persoonlijke problematiek en is daardoor niet in staat om [minderjarige01] de structuur en duidelijkheid te bieden die zij nodig heeft en om aan te sluiten bij haar bovengemiddelde opvoedbehoeften. Voorts komt uit het onderzoek door de Raad en ook ter zitting naar voren dat de moeder wisselend is over de plaatsing van [minderjarige01] in het gezinshuis. De moeder hoopt dat [minderjarige01] op haar zestiende, na voltooiing van haar middelbare schoolopleiding, weer bij haar komt wonen. Deze wens van de moeder om zelf voor [minderjarige01] te zorgen vormt een belasting voor [minderjarige01] , omdat de moeder daarmee druk uitoefent op haar loyaliteit. Aangezien het al geruime tijd duidelijk is dat het perspectief van [minderjarige01] niet meer bij de moeder ligt, vindt de rechtbank de maatregel van de ondertoezichtstelling niet langer passend voor de situatie. Het is belangrijk dat [minderjarige01] weet waar zij aan toe is, zodat zij vanuit een stabiele basis kan werken aan haar ontwikkeling. Gelet op de wisselende houding van de moeder is de rechtbank er niet van overtuigd dat de hulpverlening en het verblijf van [minderjarige01] in het gezinshuis in het vrijwillig kader voortgezet kan worden. Dat het gezag van de moeder over de zus van [minderjarige01] niet is beëindigd, doet daar volgens de rechtbank niets aan af. De zus van [minderjarige01] was immers ouder, waardoor er maar een korte tijd overbrugd moest worden tot haar meerderjarigheid. [minderjarige01] is pas veertien jaar en heeft al te lang in onzekerheid geleefd over waar zij zal opgroeien.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen. Daarbij benadrukt de rechtbank dat de moeder altijd ouder blijft en er altijd ruimte blijft voor contact met [minderjarige01] . Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige01] is het immers van belang dat zij contact heeft met de moeder. De rechtbank hoopt dat er meer ruimte komt voor onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige01] nu er duidelijkheid is over haar opvoedperspectief. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling daarom mee dat er – op termijn – gekeken moet worden of de omgang uitgebreid kan worden. Daarbij moet het belang en het tempo van [minderjarige01] wel te allen tijde leidend zijn.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige01] te aanvaarden. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie eindbeslissingen nemen in het belang van [minderjarige01] en het contact tussen [minderjarige01] en de moeder verder vormgeven.
Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
- [de vrouw01]
, geboren op [geboortedatum02] 1974 te [geboorteplaats02] ;
over de minderjarige:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ;
en
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Bouman, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.